Opdracht I
Hoe ziet de leerling zichzelf?
Hoe denkt de leerling over zichzelf?
Wat voelt de leerling bij zichzelf?
Hoe klinkt de eigenschap voor de leerling zelf?
1. De leerling schrijft zijn/haar naam groot op een blanco
A4
2. De leerling kiest 4 eigenschappen waarvan hij/zij vindt
dat die bij hem/haar passen.
Leuk als mentor even te zien wat leerlingen kiezen.
- Oordeel niet! Wees positief nieuwsgierig!
- Vraag belangstellend bijv.: Hoe komt het dat je deze
eigenschap kiest? Hoe helpt de eigenschap jou? etc.
1) Formeer groepjes van 3 à 4 leerlingen.
2) De leerlingen leggen het blad met de eigen naam op
tafel. De door hen uitgekozen eigenschappen leggen ze
ook op tafel.
3) De kaartjes met de eigenschappen worden gehutseld.
Ze liggen allemaal door elkaar heen, in het midden op
tafel.
4) Al het materiaal blijft op de tafel liggen. De leerlingen
schuiven door (bijv. 2 tafels doorschuiven).
5) Bij de tafel gaan de leerlingen overleggen:
Welke eigenschap vinden zij dat deze past bij de
leerling? (dus niet bedenken wat de ander heeft
bedacht).
Ze leggen de eigenschappen bij namen. Bij elke naam
komen evenveel eigenschappen te liggen.
6) Leerlingen keren terug naar hun eigen blad en zien
welke eigenschappen zij hebben gekregen.
Dus: Opdracht I: hoe ziet de leerling zichzelf
Opdracht II: hoe medeleerling de leerling zien