This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
jeudi le 28 mai
-herhalen Futur
-Mettre
-kookopdracht
Slide 1 - Slide
mettre betekent:
A
zetten
B
leggen
C
aantrekken
D
erover doen
Slide 2 - Quiz
Alle 5 vormen van mettre die je tot nu toe in deze quiz gehad hebt, stonden in de présent, de tegenwoordige tijd.
Je haalt -re van het hele werkwoord af en zet er de goede uitgangen achter:
je + s
tu + s
il/elle/on + niks
nous + ons
vous + ez
ils/elles + ent
Slide 3 - Slide
Behalve de présent, ken je nog 3 andere tijden:
De passé composé (vtt), de imparfait (ovt)en de futur simple et le futur proche( toekomende tijd). Hoe zat dat ook alweer? We gaan even oefenen.
Slide 4 - Slide
imparfait
De laatste 3 vormen stonden niet in de présent, maar in de imparfait. Die maak je als volgt:
Je haalt -re van het hele werkwoord af en zet er de juiste uitgang achter:
je + ais
tu + ais
il/elle/on + ait
nous + ions
vous + iez
ils/elles + aient
Slide 5 - Slide
de passé composé
In de passé composé verandert "mettre" overal in "mis". Je hoeft er alleen nog maar de goede vorm van avoir voor te zetten. Dat ga je nu oefenen.
Slide 6 - Slide
vertaal: jullie hebben gelegd
Slide 7 - Open question
vertaal: jij hebt gelegd
Slide 8 - Open question
Nu blijft er nog één tijd over: de futur
Wat is het verschil tussen de Futur Proche en de Futur Simple?
Slide 9 - Slide
Futur Proche
nabije toekomst
maak je met onderwerp-vorm van aller-heel ww
leer wel het werkwoord aller( gaan)
Slide 10 - Slide
tu mettras betekent:
A
jij zou leggen
B
jij zult leggen
C
jij legde
D
jij hebt gelegd
Slide 11 - Quiz
vous mettrez betekent
A
jullie zullen leggen
B
u zult leggen
C
men zal leggen
D
zij zullen leggen
Slide 12 - Quiz
nous mettrons betekent:
A
Jullie zullen leggen
B
wij zullen leggen
C
wij leggen
D
jullie legden
Slide 13 - Quiz
de futur simple
De laatste paar vormen waren allemaal vormen van de toekomende tijd, de futur. Je maakt deze vormen door de -e van het hele werkwoord af te halen, en daar de volgende uitgangen achter te zetten:
je + ai
tu + as
il/elle/on + a
nous + ons
vous + ez
ils/elles + ont
Slide 14 - Slide
Nu ga je het werkwoord mettre zelf in de futur simple zetten
Slide 15 - Slide
hij zal leggen
Slide 16 - Open question
jullie zullen leggen
Slide 17 - Open question
Alle tijden door elkaar
Kun jij zien in welke tijd het werkwoord staat?
Slide 18 - Slide
nous mettons
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd
Slide 19 - Quiz
nous avons mis
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd
Slide 20 - Quiz
nous mettrons
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd
Slide 21 - Quiz
nous mettions
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd
Slide 22 - Quiz
il mettra
A
hij zal leggen
B
hij legde
C
hij legt
D
hij heeft gelegd
Slide 23 - Quiz
On a mis
A
we hebben gelegd
B
u hebt gelegd
C
men heeft gelegd
D
jullie hebben gelegd
Slide 24 - Quiz
je mettais
A
ik zal leggen
B
ik leg
C
ik legde
D
ik heb gelegd
Slide 25 - Quiz
il met
A
hij legde
B
hij zal leggen
C
hij heeft gelegd
D
hij legt
Slide 26 - Quiz
les devoirs
Herhalen bron C en bron D ( phrases clés)
online maken E en G ( mettre) exercises 19,20,21,26
Uitleg bijvoeglijk naamwoord ( bron I) Répéter A,B,C,D