a) Noteer op de bingokaart de taalvariëteiten in een volgorde naar keuze.
b) Bekijk de situaties op de volgende slide.
c) Welke taalvariëteit zou jij gebruiken? Leg uit waarom. Gebruik in je argumentatie zo veel mogelijk van onderstaande woorden. Doorstreep het begrip dat je gebruikt hebt.
d) Probeer drie op een rij te halen.