1.1 reading (16-9)
1 / 21
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
De past simple gebruik je...
A
voor de verleden tijd
B
voor de tegenwoordige tijd
C
voor de toekomstige tijd
Slide 5 - Quiz
Wat komt er achter het werkwoord te staan in de past simple bij de regelmatige werkwoorden (bijvoorbeeld walk, talk).
Slide 6 - Open question
Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?
A
for, always, nor, but, or, yet, so...
B
yesterday, last week, last year, in 2017...
C
right now, now, at this moment...
D
tomorrow, in 2040, later, next year...
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
My teacher, ... is Dutch, loves the English language.
A
who
B
which
Slide 12 - Quiz
The apples, ... I bought on Wednesday, are delicious.
A
who
B
which
Slide 13 - Quiz
My friend, ... lives in Groningen, is very friendly.
A
who
B
which
Slide 14 - Quiz
The boy ... I saw yesterday is called Alex.
A
who
B
which
Slide 15 - Quiz
The car ... is standing in front of that apartment is mine.
A
who
B
which
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Wanneer gebruik je which en wanneer gebruik je who?
Slide 19 - Open question
Hoe goed begrijp jij de past simple?
😒🙁😐🙂😃
