Take it Easy - 7/8B - Unit 3 - Herhalingsles

Which words
do you know
about time ??
1 / 26
next
Slide 1: Mind map
EngelsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Which words
do you know
about time ??

Slide 1 - Mind map

What are you doing?
Write down some hobbies.

Slide 2 - Mind map



What are you going to do? 

I am going to the park           Thursday.

I am going to do my homework          three o'clock. 
. . .
. . .
at
at
on
on

Slide 3 - Drag question

On / at?
Gaat het om een dag?
Op woensdag? On Wednesday!

Gaat het om een tijd? 
Om 10 uur? At ten o'clock!

Slide 4 - Slide

What are you going to do? 

I am going to the park           Saturday

I am going to do my homework          three o'clock. 

          eight o'clock it is time to go to bed.

           Sunday I do my homework. 
. . .
. . .
. . .
. . .
at
at
on
on

Slide 5 - Drag question

a or an?

... chessboard?
A
a
B
an

Slide 6 - Quiz

a / an? 
Hoor je vooraan een klinker? An.
Hoor je vooraan een medeklinker? A.

a schedule / a date 
an article / an expensive wallet / an hour

Slide 7 - Slide

a or an?

... activity?
A
a
B
an

Slide 8 - Quiz

a or an?

... exercise?
A
a
B
an

Slide 9 - Quiz

a or an?

... dialogue?
A
a
B
an

Slide 10 - Quiz

a or an?

... horse riding camp?
A
a
B
an

Slide 11 - Quiz

Vertaal:
Het is 5 uur.
A
B
It is half past 4.
C
It is five o'clock.
D
It is half past 5.

Slide 12 - Quiz

What time is it?
In het Nederlands zeg je .... uur. 
In het Engels zeg je .... o'clock.

6 uur?
Six o'clock!

Slide 13 - Slide

Wat betekent hetzelfde als
"half 8"
A
Half past eight
B
Half past seven
C
Eight thirty
D
Seven thirty

Slide 14 - Quiz

Half ...?
In het Nederlands zeg waar de korte wijzer naartoe gaat. 
In het Engels zeg je waar de korte wijzer vandaan komt.

Half 5? 
Half past four.

                                                                                                                     Maar.....

Slide 15 - Slide

What time it is?
Je mag ook de cijfers van de digitale klok zeggen.
Half 9   =   8.30   =   Eight thirty  / Half past eight

10 voor 12 / 11. 50   =   Ten to ten  /  Eleven fifty 

Kwart voor / kwart over:  Quarter to / quarter past

Slide 16 - Slide

Wat betekent hetzelfde als
"half 8"
A
Half past eight
B
Half past seven
C
Eight thirty
D
Seven thirty

Slide 17 - Quiz

Welke benaming is GOED voor 9.10
A
ten over nine
B
ten past nine
C
nine ten
D
ten to nine

Slide 18 - Quiz

Zeg in het Engels:
Het is half 3.
(Geef je antwoord in letters.)

Slide 19 - Open question

Als je terugdenkt aan deze les. Wat past dan het best bij jou?
A
Herhalingsles?! Hoezo? Alles was nieuw voor mij.
B
Ik wist alles wat gevraagd werd al.
C
Nou, best fijn zo'n opfris-les.
D
Alleen nog woordjes stampen, maar dan ben ik klaar voor de toets!

Slide 20 - Quiz

Typ de missende woorden.
... Thursday we play chess ... four o'clock.

Slide 21 - Open question

What means "to juggle"?
A
jongleren
B
joggen
C
schetsen
D
breien

Slide 22 - Quiz

What means "busy"?
A
doen alsof
B
verveeld
C
druk
D
veel

Slide 23 - Quiz

What means "bored"?
A
Druk
B
doen alsof
C
verveeld
D
belangrijk

Slide 24 - Quiz

What means "to get cross"?
A
een vreugde vuur
B
boos worden
C
oversteken
D
karate bewegingen

Slide 25 - Quiz

What means "
A

Slide 26 - Quiz