1. FACET intro

Centraal
Examen






Lezen &
Luisteren B1
PREP
1 / 50
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Centraal
Examen






Lezen &
Luisteren B1
PREP

Slide 1 - Slide

Reading & Listening
Shortly you'll be taking your central exam, so first I'd like to give you a bit more info on what is in this exam and what can you expect. 

You can find a lot of practice exams on Facet
But, let's start with a bit of info first !

Ps. From now on most info in this lesson will be in Dutch ;)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Tijdens het examen beantwoord je vragen over teksten en over fragmenten van programma's van radio, tv of internet. Alle vragen zijn meerkeuzevragen. 
 
Het examen maak je dus op de computer in het examenprogramma: Facet.

In het programma kun je opgaven markeren, tekst markeren en aantekeningen maken op een kladblok via de iconen rechtsboven in beeld (check volgende slide). Je kunt vrij navigeren tussen alle teksten, fragmenten en vragen. Je kunt dus altijd terug naar een vorige vraag en fragmenten kun je telkens ook opnieuw bekijken.


Slide 4 - Slide

Dit zijn de hulpmiddelen binnen de omgeving van Facet. 

Daarnaast mag je ook een papieren woordenboek gebruiken!

Het examen duurt ± 90 minuten. 

Neem je ID-bewijs mee!!!

Slide 5 - Slide

Tip: zo lees je de teksten en bekijk/beluister je de fragmenten van programma's
1. Een leestekst lees je eerst alleen verkennend: bekijk de titel, lees de inleiding, lees de eerste en laatste regel van de alinea's van de kern en lees het slot.
2. Een fragment van een programma bekijk/beluister je eerst in zijn geheel.

Probeer telkens vast te stellen: wat is het onderwerp; wat voor soort tekst of programma het is (bijvoorbeeld een handleiding of een nieuwsartikel); wat voor structuur de tekst of het programma heeft. 

Het is aan jou of je een leestekst van het begin tot het eind nauwkeurig gaat lezen of alleen de tekstdelen waar de vragen over gaan. De vragen lopen voor het grootste deel gelijk aan de volgorde van de tekst of het programma. De eerste vraag gaat dus meestal over het begin van de tekst of het programma. De laatste vragen gaan vaak over de hele tekst of over alle fragmenten van het programma. Je kunt ook wisselen tussen leesteksten en kijk- en luisterfragmenten (dus je hoeft niet per se eerst alles te lezen en daarna te luisteren...)
 

Slide 6 - Slide

Tip: zo beantwoord je de vragen
•  Lees de vraag én alle antwoordopties goed door.
•  Let goed op of een vraag over een bepaald tekstgedeelte gaat.
•  Markeer belangrijke woorden in de vraag.
•  Markeer ook in de antwoorden belangrijke woorden die de antwoorden van elkaar onderscheiden.

Leestekst
-  Markeer in de tekst de woorden of zinnen waarover de vraag gaat.
 -  Lees de hele alinea waar die woorden of zinnen in staan.
 -  Lees de zin die direct vóór de woorden of zinnen staat waarover de vraag gaat én de zin die daar direct ná staat.

Slide 7 - Slide

Tip: zo beantwoord je de vragen

Fragment
- Je kunt bij een fragment het het stukje  waarover de vraag gaat opzoeken en opnieuw afspelen. Start het fragment even iets eerder en laat het nog een paar zinnen doorspelen ná het stukje waar de vraag over gaat. Want soms kun je het juiste antwoord alleen maar weten door iets langer te luisteren.
- Kijk naar de antwoordopties. Wat inhoudelijk niet helemaal  klopt streep je weg: dat is sowieso fout. Een antwoordoptie bestaat vaak uit verschillende uitspraken. Vaak is de ene uitspraak wél juist, maar de andere niet. Dat is dan niet het juiste antwoord.
- Zoek in de opties die je overhoudt naar synoniemen van belangrijke woorden uit de tekst direct voor or na de gevraagde woorden en zinnen / of zoek naar andere formuleringen voor die zinnen.

Kies altijd voor het best passende antwoord.
 

Slide 8 - Slide

Vraagtypes
Er zijn verschillende vraagtypes die je kunt verwachten.
Hoe pak je dat nu aan?

Op de volgende slides krijg je tips per vraagtype!

Dit zijn voorbeelden uit het Centraal Examen Engels 2018-2019.
Bron: methode 'Taalblokken' van Uitgeverij Malmberg.

Slide 9 - Slide

Aanpak vragen over bedoelingen
Het gaat hier over minder feitelijke informatie maar je moet de antwoorden afleiden uit de tekst. Vragen naar bedoelingen kunnen verschillende vormen hebben. 
Misschien wordt er gevraagd naar het doel van de schrijver van de tekst of de maker van het programma. Oftewel: wat wil hij bereiken bij zijn publiek? Of wat bedoelt iemand met een bepaalde uitspraak (bijvoorbeeld een waarom-vraag). Ook wat is het gevoel van de schrijver of is iets serieus of een grap?


Slide 10 - Slide

Bedoelingen: zo ga je te werk
•  Het tekstdoel is vaak af te leiden uit de inleiding en het slot.

•  Bedoelingen worden meestal meteen gezegd na een uitspraak en zijn soms te herkennen aan signaalwoorden als: because, since, in order to, for this reason.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

What can be said about the writer's feelings?
The writer was...
A
confused because the apartment was not what he had expected
B
furious to find the apartment so different from the one advertised
C
relieved that the apartment will be rated again
D
sad to find the apartment not as exclusive as promised

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

In the part starting 'As a trainee...' Anna talks a lot about her experiences with the J -1 Visa program.
Why does she say all this?
A
to convince and instruct
B
to enthuse and convince
C
to enthuse and instruct

Slide 20 - Quiz

Wat betekenen de woorden in de antwoordopties?



Wat kun je uit het tekstje afleiden?
Moet er iets of iemand worden overtuigd? Worden er instructies gegeven?
Is er iemand enthousiast (te maken)?

Het is duidelijk dat er géén instructies worden gegeven. Dus elk antwoord met ‘instruct’ is daarom fout. Dan blijft er uiteindelijk nog één antwoord over.



Convince = overtuigen
Instruct = instrueren
Enthuse = enthousiasmeren

Slide 21 - Slide

Aanpak vragen over feiten
Bij vragen over feiten laat je zien dat je de feitelijke informatie in de tekst goed begrijpt. Vragen over feiten kunnen verschillende vormen hebben:

•  Matrixvraag: van een aantal uitspraken moet je per uitspraak zeggen of ze wel of niet kloppen met (een gedeelte van) de tekst.
•  Meerkeuzevraag: van een aantal opties moet je aangeven welke klopt met (een gedeelte van) de tekst.


Slide 22 - Slide

Feiten: zo ga je te werk
•  Over welk tekstgedeelte gaat de vraag? Vaak hebben foute antwoorden wel informatie die klopt met de tekst, maar die info komt dan uit een alinea die te ver weg staat van de alinea waar de vraag over gaat.
•  Als in een antwoordoptie iets staat wat niet in de tekst wordt genoemd, dan is het onjuist. 
• Als een antwoord gedeeltelijk niet klopt met de tekst, is het niet juist.
Let op dat in de antwoordopties de informatie uit de tekst meestal net wat anders is geformuleerd dan in de tekst. Let dus vooral op de betekenis.




Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Is the following advice on how to treat a snakebite given in the text?
Prevent the snakebite victim from moving too much.
A
Yes
B
No

Slide 27 - Quiz

Is the following advice on how to treat a snakebite given in the text?
Stop the bleeding caused by the bite immediately.
A
Yes
B
No

Slide 28 - Quiz

Is the following advice on how to treat a snakebite given in the text?
Use a large amount of water to clean the wound.
A
Yes
B
No

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Aanpak contextvragen
Gebruik de context van de tekst om tot het goede antwoord te komen. 
Je leidt bijvoorbeeld de betekenis van een minder vaak voorkomend woord af uit de tekst om het juiste antwoord te kunnen geven, of je kiest de juiste afbeelding gebaseerd op informatie uit de tekst.

Slide 31 - Slide

Contextvragen: zo ga je te werk
- Zie je afbeeldingen? Kijk dan of je elementen uit de afbeeldingen herkent in de tekst. Zoek ook naar synoniemen die bij de afbeeldingen passen.
  
- Check de tussenkopjes om een idee te krijgen van de inhoud van een hele alinea. Je weet dan beter of je het antwoord in een alinea kunt vinden of niet.

- Moeilijke woorden in de vraagopties? Je kunt vaak de betekenis afleiden door iets verder (of terug) te lezen. En...je mag een woordenboek gebruiken!

Slide 32 - Slide

Several different terrains have been mentioned in the text...
Which of the following pictures show an area where you might come across a snake, according to the text?

Choose the TWO correct answers.

Slide 33 - Slide

Write down the 2 correct answers!

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Slide

Aanpak van taakgerichte vragen

Bij dit soort vragen moet je aan kunnen geven wat jij of iemand anders zou doen in een bepaalde situatie (met de info uit de tekst)

Zo ga je te werk: 
Zoek  in de tekst naar het gedeelte waar de gevraagde situatie over gaat zodat jij de taak zou kunnen uitvoeren. Let hierbij zeker op de koppen en andere aanduidingen!

Slide 36 - Slide

Taakgerichte vragen: zo ga je te werk
Lees de instructies en aanwijzingen en vergelijk die met de antwoordopties.
Probeer onderscheid te maken tussen zaken die noodzakelijk zijn en zaken die niet-noodzakelijk  zijn.
Uitzonderingen worden vaak later in een tekst/fragment genoemd. Let daar dus op want die kun je snel over het hoofd zien...

Als een bepaalde volgorde van belang is, let dan op signaalwoorden van tijd: first, then, after, at last.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

A customer tells you he is backpacking
for the first time.

How much weight should he carry?
A
less than 25% of his body weight
B
between 25% and 30% of his body weight
C
more than 30% of his body weight

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Aanpak vragen over hoofdzaken
Deze vragen kunnen verschillende vormen hebben. 

Soms wordt expliciet gevraagd naar iets wat het belangrijkste is. Je moet dan zelf bepalen wat de belangrijkste informatie is die in de tekst of het tekstgedeelte genoemd wordt. 

Bij andere vragen moet je meer bepalen of een antwoordoptie een goede samenvatting is van een bepaald tekstgedeelte.


Slide 43 - Slide

Hoofdzaken: zo ga je te werk
Hoofdzaken staan vaak in kernzinnen: de eerst of laatste zin van een alinea. Ook bij kijk- en  luister-fragmenten worden de belangrijke zaken  als eerste of als laatste gezegd. De woorden main of most zijn belangrijk!

Als een vraag over de hele (of een groot deel van de) tekst gaat: kies dan een algemeen antwoord want antwoordopties die te specifiek zijn gaan vaak over één onderdeel en zijn dan meestal fout.
Signaalwoorden als: thus, consequently en therefore zijn signaalwoorden voor een conclusie en een conclusie is vaak een hoofdzaak.

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Read the paragraph 'Meanwhile...costs'.
What is the main point of this paragraph?
Since 2012,
A
many elderly people can no longer afford a place in a nursing home.
B
several nursing homes have had to close because they could not pay their debts.
C
the government has stopped all financial suppport for nursing homes.

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Video

Tips!
Check out my website: https://missabels.wordpress.com/skills/centraal-examen-ce/

* signaalwoorden * woordenschat
* woordenboekgebruik...

Slide 50 - Slide