Maak de opdracht over grammatica zinsdelen en test wat je weet (heb je toch extra uitleg nodig of gaat het je al goed af?)
Slide 5 - Slide
Altijd een vaste volgorde...ALTIJD!
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en zoek de overige werkwoorden (gezegde).
2. Verdeel de zin in zinsdelen (verplaatsingsproef).
3. Zoek het onderwerp.
4. Zoek het gezegde en kijk of het een ww gezegde of nw gezegde is.
5. Zoek het lijdend voorwerp (alleen bij een ww. gezegde).
6. Zoek het meewerkend voorwerp.
7. Zoek het voorzetsel voorwerp.
8. Zoek de bijwoordelijke bepalingen.
Slide 6 - Slide
Stap 1 Zoek de persoonsvorm (pv)
Er zijn drie manieren om de pv te vinden.
Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de pv.
Verander het getal van de zin, dus maak van enkelvoud meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert is de pv.
Maak van de zin een vraag. De pv komt dan vooraan te staan.
Slide 7 - Slide
Stap 2 Verdeel de zin in zinsdelen
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
Zinsdelen hebben een betekenis (een functie) binnen een zin.
Alle woorden voor de persoonsvorm zijn 1 zinsdeel!
Slide 8 - Slide
Stap 3 Zoek het onderwerp
Stap 1 Zoek de pv en overige ww (gezegde).
Stap 2 Verdeel de zin in zinsdelen.
Stap 3 Zoek het onderwerp:
Stel de vraag: Wie/wat + pv? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Verander de pv van getal. Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.
Slide 9 - Slide
Opdracht
Schrijf de eerste twee zinnen van opdracht 2 (blz 245) over in je schrift. Onderstreep daarna de persoonsvorm, zet streepjes tussen de zinsdelen en schrijf daarna op wat het onderwerp is.
Wie (wat) + persoonsvorm? = onderwerp
timer
3:00
Slide 10 - Slide
Basisregel gezegde
Gezegde = alle werkwoorden in de zin, dus ook de PV!
Een zin heeft altijd een gezegde!
- een werkwoordelijk gezegde
of
- een naamwoordelijk gezegde
Slide 11 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat het onderwerp doet.
Het wg bestaat uit de PV en alle andere werkwoorden.
Let op!
onvoltooide deelwoorden horen niet bij het wg (wachtend...)
let goed op deelbare werkwoorden (reikt uit - hele ww is uitreiken)
De woordjes te of aan voor een werkwoord horen bij het wg
Soms is het wg een werkwoordelijke uitdrukking (het hazenpad kiezen)
Slide 12 - Slide
Opdracht
Schrijf de eerste twee zinnen van opdracht 3 (blz 246) over in je schrift. Onderstreep de persoonsvorm, zet streepjes tussen de zinsdelen, noteer het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde.
timer
4:00
Slide 13 - Slide
Aan de slag!
Maak opdracht 1, 2 & 3 verder af.
Klaar? (muziek (oortjes in!) tijdens deze opdrachten mag)