Les 17 - Woordenschat H3- Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Planning
Lezen (15min)
Huiswerkcontrole + nakijken(10min)
Uitleg H3- vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen(10min)
Aan de slag!(25min)
Kahoot (10min)
Huiswerk
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Planning
Lezen (15min)
Huiswerkcontrole + nakijken(10min)
Uitleg H3- vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen(10min)
Aan de slag!(25min)
Kahoot (10min)
Huiswerk

Slide 1 - Slide

Wat was het huiswerk?
H2- Woordenschat op blz. 57
Maken: opdracht 4

Slide 2 - Slide

H3 - Woordenschat
Je leert vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken. 

Slide 3 - Slide

Vul aan met het vaste voorzetsel.
zeker zijn ........
A
in
B
van
C
op
D
met

Slide 4 - Quiz

Vul het vaste voorzetsel aan bij: houden...
A
met
B
in
C
van
D
op

Slide 5 - Quiz

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord zich verbazen ....?
A
over
B
in
C
met
D
naar

Slide 6 - Quiz

Wat is het vaste voorzetsel?
Ze is gek .... jou.
A
van
B
op
C
met
D
voor

Slide 7 - Quiz

Door welk woord kan je het onderstreepte groepjes woorden vervangen? 
De voordelen van kleedgeld zal ik toelichten aan de hand van een voorbeeld. 

In het kader van de excursie organiseert de school een informatieavond. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen zijn woordcombinaties die je kunt vervangen door één woord.

door middel van - door, met
in verband met - door, wegens

Slide 10 - Slide

vast voorzetsel
Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: afhangen van, kennismaken met, rekenen op
Er zijn ook combinaties van een zelfstandig naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel: verstand hebben van, bezwaar hebben tegen
Of een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel: bang zijn voor, blij zijn met, dol zijn op. 

Slide 11 - Slide

behulp,  betrekking,  gelegenheid, gevolge, grond, invloed

1. Nadia maakt haar wiskundesommen met .................. van een geodriehoek. 
2. Voor de toets begint, wijs ik jullie op de regels met ........................... tot spieken. 
3. Iedereen weet dat rijden onder ...................... van alcohol ongelukken kan veroorzaken. 
4. Ten ..................... van een computerstoring kan ik al een week niet bij mijn bestanden. 
5. Opa en oma geven een feest ter ................................ van hun gouden huwelijk. 

Slide 12 - Slide

Verwerking:
 Maken: Woordenschat H3 vanaf blz. 84

- Opdracht 2, nummer 2 en 5. 
- Opdracht 3, nummer 2 en 3


timer
20:00

Slide 13 - Slide

Opdracht 2

1
/2 2 slagzin: slogan; leus
4 gespekt: voorzien van geld
5 etymologie: oorsprong en geschiedenis van woorden
7 namen het initiatief: zetten de eerste stap
9 sloeg aan: werd populair; werd een succes
11 reputatie: naam
12 behoeften: wensen
14 ingeschakeld: ingezet
15 district: werkgebied
16 uitgeloofd: aangeboden; uitgereikt
19 aangestuurd: geleid

5 in ruil voor; naar aanleiding van; op het gebied van

Slide 14 - Slide

2 a waar      b zuur        c Eieren          d rug             e gelukkig      f krom 
g deuren     h stinkt     i kwaad           j Tijd
3 a Alle waar is naar zijn geld. – De prijs van een product zegt vaak iets over de kwaliteit.
b Dat is zuur verdiend geld. – Voor dat geld is hard gewerkt.
c Eieren voor je geld kiezen. – Met minder genoegen nemen dan je eigenlijk wilde.
d Het geld groeit hem niet op de rug. – Geld komt bij hem niet zomaar binnen; hij moet er hard voor werken.
e Geld (alleen) maakt niet gelukkig. – Er is meer in het leven dan rijkdom.
f Geld dat stom is, maakt recht wat krom is. – Met geld kun je strafbare handelingen verdoezelen.
g Voor geld gaan alle deuren open. – Voor iemand met geld is alles mogelijk.
h Geld stinkt niet. – Alle manieren om aan geld te komen zijn toegestaan.
i Goed geld naar kwaad geld gooien. – Geld in een hopeloze zaak steken.
j Tijd is geld. – Als je tijd verprutst, verspil je ook geld.


Slide 15 - Slide

Terugblik
- Wat is een vast voorzetsel? Kan je een voorbeeld noemen?
- Wat is een voorzetseluitdrukking? Kan je een voorbeeld noemen?
- Waar kan je een voorzetseluitdrukking vaak door vervangen?


Slide 16 - Slide