This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Domein F + G
Bedrijfseconomie vwo 6
Slide 1 - Slide
Een rechtsvorm is
A
Een vorm die niet krom is.
B
de juridische vorm waarin een organisatie uitgeoefend wordt.
C
de juridische wijze waarop de aansprakelijkheid geregeld is.
D
de wettelijke wijze waarop de overname bij een vof geregeld is.
Slide 2 - Quiz
Bedrijven waarvan de aandelen beursgenoteerd zijn, hebben altijd deze rechtsvorm:
A
eenmanszaak
B
vof
C
bv
D
nv
Slide 3 - Quiz
Wat is solvabiliteit?
A
Deze geeft de winstgevendheid van een bedrijf weer.
B
Laat zien of een bedrijf op de lange termijn aan haar verplichtingen kan voldoen.
C
Deze laat zien of een bedrijf op korte termijn aan haar verplichtingen kan voldoen.
D
Deze laat zien of er voldoende werkkapitaal aanwezig is.
Slide 4 - Quiz
Lang vreemd vermogen
Kort vreemd vermogen
Hypothecaire lening
Obligatielening
Leverancierskrediet
Onderhandse lening
Afnemerskrediet
Converteerbare obligatielening
Slide 5 - Drag question
De solvabiliteit bereken je door:
A
VV/EV
B
EV/TV
C
TV/EV
D
EV/VV
Slide 6 - Quiz
Er zijn drie belangrijke toezichthouders op de vermogensmarkt: Autoriteit Financiële Markten (AFM) De Nederlandsche Bank (DNB) Autoriteit Consument & Markt (ACM) Noem de instelling die toezicht houdt op de concurrentie tussen ondernemingen.
A
AFM
B
DNB
C
ACM
Slide 7 - Quiz
Een onderneming is solvabel als de solvabiliteit hoger is dan ...
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 8 - Quiz
Wat geeft liquiditeit aan?
timer
0:30
A
De mate waarin je in staat bent aan je kortlopende verplichtingen te voldoen
B
Of je in staat bent met je bezittigen je schulden af te lossen
C
Het geld wat je in kas hebt
D
De hoogte van je eigen vermogen
Slide 9 - Quiz
Sleep je juiste kengetallen bij het juiste begrip
timer
0:30
Liquiditeitskengetallen
Solvabiliteitskengetallen
Current Ratio
Quick Ratio
Debt Ratio
Solvabiliteitspercentage
Solvabiliteitsgraad
Slide 10 - Drag question
Liquiditeit wat is dat ook al weer? Een bedrijf is liquide als....
A
een bedrijf met de voorraad de crediteuren betalen
B
een bedrijf de schulden op korte termijn kan betalen
C
een bedrijf aan de verplichtingen op korte termijn kan voldoen
Slide 11 - Quiz
Immateriele vaste activa
Materiële vaste activa
Financiële vaste activa
Vlottende activa
Eigen Vermogen
Lang vreemd vermogen
Kort vreemd vermogen
Deelneming
Agio Reserve
Obligatielening
Onderhandse lening
Crediteuren
Kas
Octrooien
Slide 12 - Drag question
Vanaf wanneer is de liquiditeit van een bedrijf voldoende?
A
de quick ratio vanaf 0,1
B
Bij de quick ratio vanaf 0,5
C
de quick ratio vanaf 1,5
Slide 13 - Quiz
De current ratio bereken je door
A
Vlottende activa + liquide middelen / schulden op korte termijn
B
Vlottende activa - goederen / schulden op korte termijn
C
Vlottende activa - liquide middelen / schulden op korte termijn
D
Vlottende activa + voorraad / schulden op korte termijn
Slide 14 - Quiz
variabele kosten
constante kosten
inkoopwaarde van de omzet
huurkosten
afschrijvingskosten
loonkosten
financieringskosten
hypotheekrente
Slide 15 - Drag question
Wat gebeurt er met de liquiditeit als.... er een debiteur zijn schuld inlost
A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk
Slide 16 - Quiz
De current ratio valt onder de
A
Solvabiliteit
B
Quick ratio
C
Liquiditeit
D
Rentabiliteit
Slide 17 - Quiz
Wie controleert de gang van zaken bij een faillissement?
A
Curator
B
Rechter Commissaris
C
Crediteur
D
De curator en rechter commissaris samen
Slide 18 - Quiz
Materiële vaste activa
Immateriële vaste activa
Financiële vaste activa
Vlottende activa
Goodwill
Inventaris
Lening u/g looptijd 5 jaar
Concessie
Vooruitbetaalde bedragen
Machines
Effecten (zeggenschap > 5%)
Voorraad gereed product
Slide 19 - Drag question
De Jaarrekening bestaat uit:
A
Balans, toelichting en
jaarverslag
B
Balans, W&V-rekening, toelichting op beide en jaarverslag
C
Balans en Winst-& verliesrekening en omzetgegevens