Les 5: Grammatica zinsdelen PV/O| WG

Lesdoelen:
1. Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden.
2. Je kunt het onderwerp in een zin vinden.
3. Je kunt het gezegde in een zin vinden.

1)Ga naar: www.lessonup.com
2) voer code: 978 673 in


1 / 26
next
Slide 1: Slide
Nederlands NT2Middelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Lesdoelen:
1. Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden.
2. Je kunt het onderwerp in een zin vinden.
3. Je kunt het gezegde in een zin vinden.

1)Ga naar: www.lessonup.com
2) voer code: 978 673 in


Slide 1 - Slide

ZINSONTLEDING

Slide 2 - Slide

DE PERSOONSVORM
De persoonsvorm kun je vinden door: 
1. De zin in een andere tijd zetten
2. Een vraagzin te maken 

Ik loop naar huis. 
1. Ik liep naar huis.      
2. Loop ik naar huis?  

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

De leerlingen hebben les in Teams.
A
De leerlingen
B
les
C
hebben
D
in Teams

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?


Mevrouw Nathalie werkt vandaag thuis.
A
werkt
B
Mevrouw Nathalie
C
vandaag
D
thuis

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Meneer Frans helpt jullie in de klas.

Slide 6 - Open question

HET ONDERWERP
Je vindt het onderwerp door: 
- Wie of wat + gezegde?

Huh?? Gezegde wat is dat?

Slide 7 - Slide

HET GEZEGDE
- Zijn alle werkwoorden in de zin. 

De jongeren hebben te kort geslapen.
Hebben = werkwoord
Geslapen = werkwoord (van slapen)
Dus het gezegde: hebben geslapen

Slide 8 - Slide

Wat is het gezegde?

Ik zit op de stoel.
A
ik
B
ik zit
C
zit
D
zit op de stoel

Slide 9 - Quiz

Wat is het gezegde?


De appel heeft te lang op de grond gelegen.
A
de appel heeft gelegen
B
heeft gelegen
C
heeft te lang
D
heeft op de grond

Slide 10 - Quiz

Wat is het gezegde?


De meiden hebben hun haren gekamd.
A
hebben hun haren gekamd
B
De meiden hebben
C
hun haren gekamd
D
hebben gekamd

Slide 11 - Quiz

Wat is het gezegde?

De jongen is naar de stad gaan lopen.

Slide 12 - Open question

HET ONDERWERP
Je vindt het onderwerp door:
- Wie of wat + gezegde?

De jongens hebben de hele les geslapen. 
gezegde = hebben geslapen
Wie/Wat hebben geslapen? 
Antwoord = De jongens, dus De jongens is onderwerp

Slide 13 - Slide

Wat is het onderwerp?

Gisteren gingen mijn moeder en ik naar de bioscoop.
A
mijn moeder
B
ik
C
de bioscoop
D
mijn moeder en ik

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?


De hond gaf de bal aan de andere hond.
A
De hond
B
de bal
C
de andere hond

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Het regende de hele dag.
A
de hele dag
B
het

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Er waren veel mensen naar de nieuwe winkel gekomen.

Slide 17 - Open question

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 18 - Open question

Vragen ?

Slide 19 - Slide

Tot volgende week!

Slide 20 - Slide

Zin ontleden: pv + gez. + ond.
Ontleed de volgende zinnen, op de volgende dia's.

1. pv
2. gez.
3. ond.


Slide 21 - Slide

1. pv | 2. gez. | 3. ond.

Het meisje heeft veel chips gegeten.

Slide 22 - Open question

1. pv | 2. gez. | 3. ond.

Ik ben de ring kwijtgeraakt.

Slide 23 - Open question

1. pv | 2. gez. | 3. ond.

De kat is van de bank gesprongen.

Slide 24 - Open question

1. pv | 2. gez. | 3. ond.

De trein kwam in Zwolle aan.

Slide 25 - Open question

1. pv | 2. gez. | 3. ond.


De boterham heeft de hele week in mijn tas gelegen.

Slide 26 - Open question