What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsontleding, hoe doe je dat?
Zinsontleding
Zinsontleding is een belangrijk onderwerp van het vak Nederlands. Als je de zinnen goed kunt ontleden, kun je gemakkelijker zelf zinnen schrijven.
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsontleding
Zinsontleding is een belangrijk onderwerp van het vak Nederlands. Als je de zinnen goed kunt ontleden, kun je gemakkelijker zelf zinnen schrijven.
Slide 1 - Slide
DOEL VAN DE LES
* Je kunt de
persoonsvorm
in een zin vinden.
* Je kunt het
onderwerp
in een zin vinden.
* Je kunt het
werkwoordelijke
gezegde
in een zin vinden.
* Je kunt het
lijdend voorwerp
in een zin vinden.
* Je kunt de
bijwoordelijke bepalingen
in een zin vinden.
Slide 2 - Slide
DE PERSOONSVORM
De persoonsvorm kun je vinden door:
1. Door het aantal personen in de zin te veranderen.
Ik
loop
naar huis.
Wij
lopen
naar huis.
Slide 3 - Slide
DE PERSOONSVORM
De persoonsvorm kun je vinden door:
2. Door de tijd (tegenwoordige tijd verleden tijd)in de zin te veranderen.
Ik
loop
naar huis.
Ik
liep
naar huis.
Slide 4 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
De leerlingen hebben les in lokaal 3b.
A
De leerlingen
B
les
C
hebben
D
in lokaal 3b
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Johan werkt vandaag thuis.
A
werkt
B
Johan
C
vandaag
D
thuis
Slide 6 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Meneer Frans helpt jullie in de klas.
Slide 7 - Open question
het werkwoordelijk gezegde wwg
Huh?? Werkwoordelijk gezegde, wat is dat?
Slide 8 - Slide
het werkwoordelijk gezegde wwg
- Zijn alle werkwoorden in de zin.
De jongens hebben kort geslapen.
hebben
= werkwoord
geslapen
= werkwoord (van slapen)
Dus het werkwoordelijk gezegde is:
hebben geslapen
Slide 9 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik zit op de stoel.
A
ik
B
ik zit
C
zit
D
zit op de stoel
Slide 10 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De appel heeft te lang op de grond gelegen.
A
de appel heeft gelegen
B
heeft gelegen
C
heeft te lang
D
heeft op de grond
Slide 11 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De meiden hebben hun haren gekamd.
A
hebben hun haren gekamd
B
De meiden hebben
C
hun haren gekamd
D
hebben gekamd
Slide 12 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De jongen is naar de stad gaan lopen.
Slide 13 - Open question
HET ONDERWERP
Je vindt het onderwerp door:
-
Wie of wat
+
werkwoordelijk gezegde
?
De jongens hebben de hele les geslapen.
gezegde = hebben geslapen
Wie/Wat
hebben geslapen
?
Antwoord = OND=
De jongens
Slide 14 - Slide
Wat is het onderwerp?
Gisteren gingen mijn moeder en ik naar de bioscoop.
A
mijn moeder
B
ik
C
de bioscoop
D
mijn moeder en ik
Slide 15 - Quiz
Wat is het onderwerp?
De hond gaf de bal aan de andere hond.
A
De hond
B
de bal
C
de andere hond
Slide 16 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Het regende de hele dag.
A
de hele dag
B
het
Slide 17 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Er waren veel mensen naar de nieuwe winkel gekomen.
Slide 18 - Open question
Zinsontleding:
pv
+
wwg
+
ond
Ontleed de volgende zinnen, op de volgende dia's.
1. pv (eerste werkwoord)
2. wwg (alle werkwoorden in de zin)
3. ond
Slide 19 - Slide
1. pv | 2. wwg| 3. ond
Het meisje heeft veel chips gegeten.
Slide 20 - Open question
Het
LIJDEND VOORWERP
- Iets of iemand die te maken heeft met het werkwoord.
- Hij/zij/het ondergaat de handeling.
Je kunt net als bij het vinden van het onderwerp ook hier een vraag stellen.
Slide 21 - Slide
Hij heeft een voetbal gevonden.
pv:
heeft
wwg:
heeft gevonden
ond:
hij
Lijdend voorwerp
- wie/wat +
wwg
+
onderwerp
?
wie/wat heeft hij gevonden?
Antwoord=lv=
een voetbal
Slide 22 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp
Hij leert Nederlandse woorden.
A
hij
B
Nederlandse
C
leert
D
Nederlandse woorden
Slide 23 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een tas gaan kopen.
A
vorige week
B
Kees en Ben
C
een tas
D
wilden gaan kopen
Slide 24 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp (lv)?
Volgende week kunnen we naar Meppel fietsen.
A
Volgende week
B
kunnen
C
naar Meppel
D
deze zin heeft geen lijdend voorwerp(lv)
Slide 25 - Quiz
De
BIJWOORDELIJKE BEPALING
(bwb)
De rest van de zin.
1. tijd
2. manier
3. plaats
wij gaan
morgen
(1)
met de auto
(2)
naar
Parijs
(3)
.
Slide 26 - Slide
Wat is(zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Ik wil volgende week op de fiets naar Breda.
A
Ik
B
volgende week
C
op de fiets
D
naar Breda
Slide 27 - Quiz
Wat is(zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Morgen eten we vis met patat.
A
eten
B
morgen
C
vis met patat
D
eten
Slide 28 - Quiz
Wat is(zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Ik wil naar Parijs verhuizen.
A
Ik
B
wil
C
naar Parijs
D
verhuizen
Slide 29 - Quiz
OPDRACHTEN MAKEN
* Maak het werkblad
Zoek:
-
De persoonsvorm (pv)
- Het onderwerp (ond)
- Het gezegde (wwg)
- Het lijdend voorwerp (lv)
-de rest is bijwoordelijke bepaling (bwb)
Slide 30 - Slide
https:
Slide 31 - Link
More lessons like this
Zinsontleden (alles)
October 2024
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
Grammatica: zinsontleden fase 2-1
February 2020
- Lesson with
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Herhaling zinsontleding; wwg, ond, lv, mv, bwb - opdrachten h3a
March 2020
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
1 NEDERLANDS 1.3 Zinsontleden, ond, pv, wwgez lv, mv, bwb HSX
October 2023
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2
Grammatica: zinnen ontleden
October 2023
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Taalverzorging 9.1
February 2024
- Lesson with
17 slides
Ned
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Zinsontleden
August 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3
Spelling 2: Herhaling basis grammatica
September 2021
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4