20181030 grammatica en woordenschat

Grammatica
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

Programma
Grammaticatoets: wat kun je verwachten?
Grammatica: uitleg persoonlijk voornaamwoord en wederkerend voornaamwoord
Zelfstandig leren

Slide 2 - Slide

Grammaticatoets
Je hebt de leerdoelen gelezen in de planner en de opdrachten heb je gemaakt en nagekeken. Je hebt de vragen gesteld die je wilde stellen.

Wat ga je zéker krijgen?
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Hoofdzinnen en bijzinnen (ken de kenmerken)
Nevenschikkende en onderschikkende zinnen
Zinsdelen benoemen
Woordsoorten benoemen
Tijden benoemen en zinnen veranderen in een andere tijd
Wederkerende voornaamwoorden benoemen en verbeteren



Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Hij speelt piano.
Jozef is moe. Daarom gaat hij slapen.
Heb je haar horen zingen?

Slide 4 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Dit is de Euromast. Hij is in 1960 gebouwd.
Weet je al dat de docent ziek is? Ja, ik weet het.

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
1) Persoonlijk betekent niet dat het voornaamwoord per se naar een persoon verwijst. Je kunt hele woordgroepen en zinnen vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
2) Een persoonlijk voornaamwoord verwijst nooit naar iets wat in de eigen hoofd- of bijzin staat.

Slide 6 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Jan scheert hem.
'Hem' kan naar iedereen verwijzen, behalve naar Jan.

Jan wil dat Piet hem scheert.
Nu kan 'hem' wel naar Jan verwijzen.

Slide 7 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iets wat in eigen hoofd- of bijzin staat.
Waar (zitten) of niet waar (staan)?

Slide 8 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
In tegenstelling tot een persoonlijk voornaamwoord verwijst een wederkerend voornaamwoord juist WEL naar iets wat in de eigen hoofd- of bijzin staat.
Het hoort bij een wederkerend werkwoord: het infinitief (hele werkwoord) heeft zich nodig. zich vergissen, zich gedragen.
Het moet grammaticaal passen bij het onderwerp (ev/mv)

Matthijs scheert hem. Matthijs scheert zich.
Matthijs wil dat Piet hem scheert. Matthijs wil dat Piet zich scheert.
Ik verveel me. Hij wast zich. Wij gedragen ons.

Slide 9 - Slide

De agent douchte hem voordat hij zijn uniform aantrok.
A
hem = wederkerend vnw
B
hem = persoonlijk vnw

Slide 10 - Quiz

De menigte begaf zich dicht bij het podium.
A
geen persoonlijk vnw
B
geen wederkerend vnw

Slide 11 - Quiz


Daarvoor hoef je je echt niet te schamen.
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw

Slide 12 - Quiz

Heeft hij zijn boeken al ingeleverd?
zijn =
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw

Slide 13 - Quiz

Ik ken en herken nu het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord en een wederkerend voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig leren
Geef via showbie kort aan mij door wat je hebt geleerd tijdens deze les en welke vraag/vragen je nog hebt.

Slide 15 - Slide