werkwoordelijk gezegde

Lezen
timer
10:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Leerdoel: Wat is het werkwoordelijk gezegde en hoe vind je dit?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?
A
Het onderwerp.
B
De persoonsvorm.
C
Het onderwerp + de persoonsvorm.
D
De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

Slide 4 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 5 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 6 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 7 - Quiz

gezegde is gelijk aan de persoonsvorm:


Hij bakt een cake.

persoonsvorm = bakt 

gezegde = bakt

Slide 8 - Slide


gezegde heeft meer werkwoorden:


Benno heeft het bot gepakt.

persoonsvorm = heeft

gezegde = heeft gepakt

Slide 9 - Slide

Jan koopt een haring
gezegde =
A
Jan
B
een haring
C
koopt
D
een

Slide 10 - Quiz

Ik ga de was ophangen.
gezegde =
A
ga
B
ophangen
C
ga ophangen
D
de was

Slide 11 - Quiz

Hij heeft gisteren gewonnen!
gezegde =
A
heeft gewonnen
B
heeft
C
gewonnen
D
gisteren

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Alvaro
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 13 - Drag question

Hoe goed heb je de les begrepen ?
A
Ik snap het helemaal.
B
Ik snap het goed.
C
Ik snap het een beetje.
D
Ik snap het niet.

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Cursus 5 paragraaf 4 opdrachten 1 t/m 4

Slide 15 - Slide