VMBO 3 Toets hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4
Ben je verzekerd?
Formatieve toets
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
Ben je verzekerd?
Formatieve toets

Slide 1 - Slide

Jijzelf bent de verzekeraar/verzekerde.
A
Verzekeraar
B
Verzekerde

Slide 2 - Quiz

Hoe heet het bedrag dat je betaalt aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom

Slide 3 - Quiz

Wat is verzekeren?
A
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van de verzekeraar door de verzekerde
B
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade
C
Het overnemen van de financiële gevolgen van een verzekerde door de verzekeraar
D
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van een verzekerde door de verzekeraar

Slide 4 - Quiz

Waarin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar?
A
Eigen risico
B
Polisvoorwaarden
C
Polis
D
Premie

Slide 5 - Quiz

Hoe noemen we het overnemen van de financiële gevolgen van een verzekerde door een verzekeraar?
A
Verzekeren
B
Premie
C
Polisvoorwaarden
D
Assurantiebelasting

Slide 6 - Quiz

Je sluit een verzekering af. Dan ben jij de ………(verzekeraar/verzekerde).
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 7 - Quiz

Het bedrag dat de verzekeraar aan de verzekerde betaalt bij schade
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom

Slide 8 - Quiz

Met welke verzekering verzeker je je ziektekosten?
A
ww
B
zorgtoeslag
C
zorgverzekering
D
inboedelverzekering

Slide 9 - Quiz

Wanneer je een verzekering afsluit betaal je als verzekeraar premie aan de verzekerde.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 10 - Quiz

Een Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) vergoedt de schade als deze ...... is veroorzaakt
A
...... = per ongeluk
B
...... = met opzet

Slide 11 - Quiz

Wat is het doel van de AVP verzekering?
A
Schade vergoeden als er tijdens je vakantie iets gebeurd.
B
Schade vergoeden vanaf je 18e.
C
Schade vergoeden die jij onopzettelijk aanbrengt bij anderen.
D
Schade vergoeden die jij aanbrengt bij anderen

Slide 12 - Quiz

AVP staat voor:
A
Aansprakelijkheids verblijf
B
Aanspraak van personen
C
Aansprakelijkheids verzekering
D
Aardbeien Vanille Pannenkoeken

Slide 13 - Quiz

De AVP dekt de financiële gevolgen van
A
De diefstal van jouw fiets.
B
Schade die derden jou toebrengen.
C
Schade die je toebrengt aan derden.
D
Slijtage aan jouw fiets.

Slide 14 - Quiz

Bereken de verzekeringskosten:
De premie is €34,60, de poliskosten is 4,50 en de assurantiebelasting is 21%.
A
€39,10
B
€47,31
C
€41,87
D
€8,21

Slide 15 - Quiz

Annet sluit een verzekering af. De premie is €110,25, de poliskosten zijn €9,50. Bereken de verzekeringskosten in het eerste jaar. Houdt rekening met 21% assurantiebelasting.
A
€110,25
B
€119,75
C
€133,40
D
€144,90

Slide 16 - Quiz

De totale verzekeringskosten bestaan uit...
A
Premie + eigen risico
B
Poliskosten
C
Poliskosten + premie
D
Poliskosten + premie + assurantiebelasting

Slide 17 - Quiz

Welke kosten horen niet bij de verzekeringskosten in het eerste jaar?
A
Eigen risico
B
Assurantiebelasting
C
Poliskosten
D
Premie

Slide 18 - Quiz

Wat moet je eerst bij elkaar optellen wanneer je de verzekeringskosten moet uitrekenen?
A
de premie en de belasting
B
de poliskosten en de belasting
C
de poliskosten en de premie
D
de assurantiebelasting en de premie

Slide 19 - Quiz

Een inboedelverzekering verzekert schade aan
A
je woning
B
je spullen in, bij en aan je woning
C
je lichaam

Slide 20 - Quiz

Inboedelverzekering is...
A
de verzekering voor schade aan het huis
B
de verzekering voor schade/ diefstal in het huis
C
de verzekering voor medische kosten

Slide 21 - Quiz

Wat verzekert een inboedelverzekering NIET?
A
Brand-en schroeischade
B
Gewond bij een ongeluk
C
Inbraak en diefstal

Slide 22 - Quiz

Wat verzeker je bij een "opstalverzekering"?
A
Schade aan je woning
B
Spullen in je woning
C
Spullen in je huis
D
Schade in je tuin

Slide 23 - Quiz

Een opstalverzekering
A
verzekert de inboedel van een woonhuis
B
verzekert de gebouwen

Slide 24 - Quiz

Met een opstalverzekering ben je verzekerd tegen ...
A
Schade aan jezelf
B
Schade aan je auto
C
Schade aan je woning
D
Schade die je maakt bij anderen

Slide 25 - Quiz

Het verzekerd bedrag is €275000.
De werkelijke herbouwwaarde is €325000. Er is schade: €80000.
Hoeveel keert de verzekering uit?
A
€80000
B
€275000
C
€67692
D
€76032

Slide 26 - Quiz

Bij de opstalverzekering krijg je de .... waarde vergoed
A
Herbouwwaarde
B
Dagwaarde
C
Nieuwwaarde

Slide 27 - Quiz

Tegen welke waarde ben je verzekerd bij een inboedelverzekering
A
Nieuwbouwwaarde
B
Herbouwwaarde
C
Nieuwwaarde
D
Onderwaarde

Slide 28 - Quiz

Jochem verzekert zijn huis voor €125.000 De herbouwwaarde is €110.000. Jochem is .....
A
Onderverzekerd
B
Oververzekerd
C
Primaverzekerd
D
Opstalverzekerd

Slide 29 - Quiz

Welke verzekering dekt de herbouwwaarde?
A
Een zorgverzekering
B
Een opstalverzekering
C
Een inboedelverzekering

Slide 30 - Quiz

Een ... verzekering dekt brandschade of stormschade aan een woning.
A
Opstal
B
Inboedel
C
AVP
D
algemene schade

Slide 31 - Quiz

Een inboedelverzekering is hetzelfde als een woonhuisverzekering.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Onderverzekerd zijn bij een verzekering betekent:
A
je hebt een hogere waarde opgegeven dan de werkelijke waarde
B
je hebt een lagere waarde opgegeven dan de werkelijke waarde
C
je hebt alleen de onderverdieping van het huis verzekerd
D
je hebt een lagere premie betaald dan de werkelijke premie

Slide 33 - Quiz


WA-verzekering staat voor:
A
Wettelijke Arbo-verzekering.
B
Wegen arbeidsverzekering.
C
Wettelijke aanspreekbaarheid- verzekering.
D
Wettelijke aansprakelijkheids- verzekering.

Slide 34 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de
hoogte van de WA-premie?
A
het aantal gereden schadevrije jaren
B
de nieuwprijs van jouw auto
C
of je in een stad of in een dorp woont
D
het aantal km die je per jaar rijdt

Slide 35 - Quiz

Een WA verzekering vergoed
A
schade aan je eigen auto door stormschade, brand en diefstal
B
alleen schade aan je eigen auto bij een ongeval
C
alleen schade aan de auto van de tegenpartij

Slide 36 - Quiz

Hoe wordt de premie van een WA verzekering niet bepaald?
A
Op basis van het aantal gereden kilometers
B
Op basis van schadevrije jaren
C
Op basis van de regio van de bestuurder
D
Op basis van het geslacht

Slide 37 - Quiz

een WA-verzekering
A
dekt de schade bij een ander voortuig
B
dekt de schade van je eigen voertuig
C
dekt zowel de schade van een ander als de eigen schade.

Slide 38 - Quiz

Welk van deze zorgverzekeringen is verplicht.
A
basisverzekering
B
aanvullende verzekering
C
zowel de basis als de aanvullende verzekering
D
geen enkele zorgverzekering is verplicht.

Slide 39 - Quiz

Wat is onjuist over de eigen risico van een zorgverzekering
A
Die is verplicht bij een basis zorgverzekering.
B
Die bestaat zodat de vraag naar zorg daalt.
C
Door het eigen risico betaal je minder premie.
D
Het eigen risico is altijd 385 euro per jaar.

Slide 40 - Quiz

Wat is het verplichte onderdeel van de zorgverzekering?
A
De basisverzekering en het verplichte eigen risico
B
De aanvullende verzekering en het verplichte eigen risico
C
De basisverzekering en het vrijwillige eigen risico
D
De aanvullende verzekering en het verplichte eigen risico

Slide 41 - Quiz

Wat is solidariteit?
A
Voetbalhooligans helpen met het afbreken van het stadion
B
Het verstevigen van bruggen en viaducten
C
Wanneer de verzekeraar ook de schade van onverzekerden vergoedt
D
goede risico's betalen te veel en slecht risico's te weinig

Slide 42 - Quiz

Solidariteit bij verzekeren houdt in dat
Leerdoel 28
A
mensen met een hoog inkomen meer premie betalen
B
mensen met een hoog inkomen meer assurantiebelasting betalen
C
de premie laag kan blijven als iedereen verzekerd is
D
iedereen hetzelfde aan premie moet betalen

Slide 43 - Quiz

Waar kan je zorgtoeslag aanvragen?
A
CBS
B
CPB
C
Belastingdienst
D
Gemeente

Slide 44 - Quiz

juist of onjuist? kies het juist antwoord
1.zorgtoeslag is bedoeld voor mensen met een hoog inkomen
2.de belastingdienst bepaalt hoeveel zorgtoeslag je krijgt
3. boven een bepaald inkomen heb je geen recht meer op zorgtoeslag
A
1. juist 2. juist 3.juist
B
1.juist 2.onjuist 3.onjuist
C
1.onjuist 2.onjuist 3.onjuist
D
1.onjuist 2. juist 3. juist

Slide 45 - Quiz

Een zorgtoeslag krijg je
A
Bij een laag inkomen
B
Bij een laag vermogen
C
Iedere Nederlander die 18 jaar of ouder is
D
Bij een laag vermogen en een laag inkomen

Slide 46 - Quiz