formatieve toets regeling 4h

Formatieve toets Regeling 4H
Voor deze toets heb je 40 min, maar je mag er tot vanmiddag 16.00uur over doen. 
Vul jouw goede antwoorden in
De meerkeuze vragen worden random aangeboden
Het gaat erom dat jij voor jezelf weet of je onderdelen al goed beheerst of nog niet zo goed.
1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Formatieve toets Regeling 4H
Voor deze toets heb je 40 min, maar je mag er tot vanmiddag 16.00uur over doen. 
Vul jouw goede antwoorden in
De meerkeuze vragen worden random aangeboden
Het gaat erom dat jij voor jezelf weet of je onderdelen al goed beheerst of nog niet zo goed.

Slide 1 - Slide

Wat is homeostase?
A
Streven naar interne evenwicht
B
Streven naar opbouw van alle cellen
C
Streven naar afbouw van alle cellen
D
Activeren van spanning

Slide 2 - Quiz

Waardoor krijg je homeostase?
timer
1:00
A
Door positieve terugkoppeling
B
Door negatieve terugkoppeling
C
Door allebei
D
Door geen van beide

Slide 3 - Quiz

Waar wordt de homeostase gecoördineerd?
A
hypothalamus
B
hypofyse
C
hersenstam
D
amygdala

Slide 4 - Quiz

Wat is de (biologische) term voor de hormonale regeling zoals die door de pijlen 1 en 2 in bron 1 wordt aangegeven?

HT = hypothalamus
H = hypofyse
S = schildklier
A
Positieve feedback
B
Negatieve feedback
C
Regeling
D
Doorstroming

Slide 5 - Quiz

Dit is een voorbeeld van .... terugkoppeling
TSH
TRH
positieve
negatieve
schildklier

Slide 6 - Drag question

Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Autonoom zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel
Parasympathisch zenuwstelsel

Slide 7 - Drag question

Hersenen
Zenuwen
Ruggenmerg
Centrale zenuwstelsel
Zenuwstelsel

Slide 8 - Drag question

Ligt in het centrale zenuwstelsel
Ligt volledig buiten het centrale zenuwstelsel
Ligt alleen met het cellichaam in het centrale zenuwstelsel.

Slide 9 - Drag question


Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 10 - Quiz

Hoe reageert je lichaam op een prikkel?
A
prikkel-bericht-hersenen-reactie
B
prikkel-reactie
C
prikkel-bericht-zenuw-hersenen-bericht-zenuw-reactie
D
reactie-prikkel-zenuw-hersenen

Slide 11 - Quiz


Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 12 - Quiz

Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 13 - Quiz

Een goede beschrijving voor een reflex is ...
A
zintuig - ruggenmerg - hersenen - zenuw - spier
B
zintuig - zenuw - ruggenmerg - zenuw - spier
C
zintuig - zenuw -ruggenmerg - hersenen - spier
D
zintuig - ruggenmerg - zenuw - spier

Slide 14 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
prikkels gaan via de zenuw naar de hersenen
B
prikkels gaan via de hersenen naar de zenuw
C
de zenuw gaat via prikkels naar de hersenen
D
de hersenen ontvangen prikkels via de zintuigen

Slide 15 - Quiz

Vanuit je gehoororgaan loopt de gehoorzenuw naar het centrale zenuwstelsel.
Wat voor zenuw is de gehoorzenuw?

A
een bewegingszenuw
B
een gevoelszenuw
C
een gemengde zenuw

Slide 16 - Quiz

Een zenuw is een bundel van lange uitlopers van zenuwcellen.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

BINAS 88A
axon
Dendriet
cellichaam
synaps
Neuro-transmitters
myelineschede

Slide 18 - Drag question

Grote hersenen
Kleine hersenen
Hersenstam
Stemt bewegingen op elkaar af
Verstuurt impulsen
Hersencentra
Reguleert de ademhaling
Geheugen
Hersenschors

Slide 19 - Drag question

Over welk soort zenuw gaat de prikkel?
(van hersenen naar oog)
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 20 - Quiz

Over welk soort zenuw gaat de prikkel?
(van oog naar hersenen)
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 21 - Quiz

De zenuw in de carpale tunnel in de hand is een gemengde zenuw.
Geleidt deze zenuw impulsen naar de vingers toe? En geleidt deze zenuw impulsen vanuit de vingers in de richting van de pols?
A
beide
B
alleen naar de vingers toe
C
alleen vanuit de vingers in de richting van de pols.

Slide 22 - Quiz

Wat is een impuls
A
een elektrisch signaaltje door een zenuw
B
een verandering in de omgeving
C
een verandering in de omgeving die je kunt waarnemen
D
een elektrisch signaaltje door de zenuw die je kunt waarnemen

Slide 23 - Quiz

Wat is de functie van de bindweefsellaag om een zenuw?
A
de uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw

Slide 24 - Quiz

De met rabiës besmette hond beet één van de kinderen in een arm. Het virus kwam in een armspier terecht en verplaatste zich via uitlopers in een gemengde zenuw naar het centraal zenuwstelsel.
Waar in het centraal zenuwstelsel komt het virus dan als eerste terecht?
A
in de grote hersenen
B
in de kleine hersenen
C
in de hersenstam
D
in het ruggenmerg

Slide 25 - Quiz

Anna zegt dat alleen in een gemengde zenuw de uitlopers omgeven zijn door een isolerend laagje.
Emina zegt dat bewegingszenuwen alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen bevatten.
A
Alleen Anna heeft gelijk
B
Alleen Emina heeft gelijk
C
Beide hebben ze gelijk
D
Geen van beide gelijk

Slide 26 - Quiz

Stel dat de zenuw op plek 2 onderbroken wordt. Wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd

Slide 27 - Quiz

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit
2 delen: parasympatisch en
orthosympatisch.
Zit er in elk orgaan vanuit elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Je hoort leuke muziek. Hiervan ben je je bewust op moment dat ...
A
je gehoorzintuig de prikkel waarneemt
B
je gehoorzintuig de prikkel omzet in impulsen
C
de impulsen over de zenuw naar de hersenen gaan
D
de impulsen door de hersenen zijn verwerkt

Slide 29 - Quiz

Wat bevindt zich in de schors van de grote hersenen?
A
Uitlopers van zenuwcellen
B
Cellichamen van zenuwcellen
C
Gevoelszenuwcellen
D
Bewegingszenuwcellen

Slide 30 - Quiz

Van welke typen zenuwcellen bevinden zich uitlopers in deel 6?
A
bewegingszenuwcellen
B
gevoelszenuwcellen
C
bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen

Slide 31 - Quiz

Dendrieten geven in zenuwcellen het signaal van het cellichaam door naar de synaps
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

drempelwaarde- actiepotentiaal

Slide 33 - Slide

Welk woord hoort het meest bij impulsgeleiding?
A
actiepotentiaal
B
acetylcholine
C
neurotransmitter
D
postsynaptisch membraan

Slide 34 - Quiz

Wat is de drempelwaarde van een actiepotentiaal van een neuron?
A
+35 mV
B
-55mV
C
-70 mV
D
-80 mV

Slide 35 - Quiz

Neurotransmitters zorgen ervoor dat een actiepotentiaal wordt doorgegeven van de ene naar de andere zenuwcel
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quiz

Zet de stappen van een impulsgeleiding in de juiste volgorde
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Na+ poorten gaan open en Na+ stroomt de cel in
Grenswaarde membraanpotentiaal (-50 mV) in dendriet wordt bereikt, actiepotentiaal in dendriet begint
Membraanpotentiaal is weer teruggedraaid. K+ poorten sluiten weer. Na+/K+ poort wordt actief
Membraanpotentiaal wordt 30 mV. Binnen de cel is het positief, buiten de cel negatief.
Doordat de membraanpotentiaal 30 mV is sluiten de Na+ poorten en openen de K+ poorten
Door het actiepotentiaal wordt het membraanpotentiaal van -50 mV verderop bereikt. Na+ poorten gaan verderop open. Het actiepotentiaal loopt verder

Slide 37 - Drag question

Zorgt voor impulsgeleiding
Beschermt zenuwen in de rug
Geleid impulsen naar centraal zenuwstelsel
Onbewuste reactie op prikkel
Geleid impulsen naar spier
Hierin liggen de schakelcellen
Reflex
Zenuwen
Gevoelszenuwcel
Bewegingszenuwcel
Ruggenmerg
Wervelkolom

Slide 38 - Drag question

Hormonen

Slide 39 - Slide

Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
D
hormoonklieren

Slide 40 - Quiz

Suikerziekte
Iemand met suikerziekte heeft hormonen nodig. Deze hormonen worden in het bloed ingespoten. Zulke hormonen kunnen niet als pillen worden ingenomen. Dan zouden ze in de maag worden afgebroken.

Welke uitspraak over deze hormonen is juist

A
Deze hormonen zijn eiwitten
B
Deze hormonen zijn koolhydraten
C
Deze hormonen zijn vetten
D
Deze hormonen zijn vitaminen

Slide 41 - Quiz

Cellen in de alvleesklier 
die hormonen maken
Stoffen in het bloed die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoon dat in de 
bijnieren wordt gemaakt
Klieren die adrenaline maken
Orgaanstelsel in het lichaam dat uit een aantal hormoonklieren bestaat
eilandjes van Langerhans
hormonen
adrenaline
hormoonstelsel
bijnieren

Slide 42 - Drag question

Insuline
Glucagon
Glucose
Glycogeen

Slide 43 - Drag question

De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 44 - Quiz

Alle organen reageren altijd op hormonen
A
Juist
B
onjuist

Slide 45 - Quiz

Wat regelen je hormonen niet?
A
Slaap
B
Temperatuur
C
Bewegen
D
Voortplanting

Slide 46 - Quiz

De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de bijnier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de alvleesklier

Slide 47 - Quiz

Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Hormonen worden rechtstreeks aan de cellen af gegeven
B
Hormonen worden aan het bloed af gegeven
C
Hormonen worden via zenuwbanen geleid
D
Ze hebben wel afvoerbuizen

Slide 48 - Quiz

hypothalamus
hypofyse 
thalamus 

Slide 49 - Drag question

Slide 50 - Video

klierzakje 
klierblaasje 
haarvaten
afvoerbuis
trosvormig
speeksel
hormonen

Slide 51 - Drag question

Slide 52 - Video

drempelwaarde- actiepotentiaal

Slide 53 - Slide