3.8 Spelling les 1

3.8 Spelling
  • Goeden dag

  • Werkboek, etui op tafel

  • lezen uit je leesboek
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

3.8 Spelling
  • Goeden dag

  • Werkboek, etui op tafel

  • lezen uit je leesboek

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Pak je spullen alvast en ga lekker lezen! 
Welkom bij 3.8 spelling              
Leg je spullen vast klaar
sterk                       of         zwak
onregelmatig       of        regelmatig

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk oefening 23 op bladzijde 252
a. De goochelaar heeft zijn assistente stevig geblinddoekt.

b. Heel relaxed steekt hij een aantal zwaarden door de kist.

c. De assistente slaakt tijdens de act harde angstkreten.

d. Dan maakt de entertainer rustig de kist open.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

3.8 Spelling
Lesdoelen
  •  Hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd spelt;

  • Hoe je het meervoud van zelfstandig naamwoorden schrijft;

  •  Acht dicteewoorden. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Sterke werkwoorden
  • Er zijn veel sterke werkwoorden.

  • Sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden
Ezelsbruggetje: 

  • Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
  • Een zwak werkwoorden is te zwak om van klank te veranderen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden
Hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op -en

Gesprongen

Gezwommen

Gevallen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

D of T?
Wil je weten of een sterk werkwoord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer, dan hoor je het:
vond of vont? langer maken: vonden
dus: vond

beet of beed? langer maken: beten
dus: beet

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Dictee ww-spelling= VT
1. De tennisser (worden) ..........woedend na het verlies.
2. Hij (kiezen) .............. ervoor het veld te verlaten.
3. De jury (vergeven) ..........hem. 
4. Hij (doen) ............dit uit frustratie volgens de pers.
5. Toch (mogen) .............hij niet naar de volgende ronde. 
6. Dat (bevallen) .................hem natuurlijk helemaal niet.
7. Hij (slaan) ......................weer zijn racket stuk. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

antwoorden ww-spelling VT
werd
koos
vergaf
deed
mocht
beviel
sloeg

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig naamwoorden
Meervoud maken bij een zelfstandig naamwoord 
- en
- 's
- s

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maken opdracht 1, 3, 5, 7 en 8
Dit is ook huiswerk voor vrijdag.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Als je de tijd van het werkwoord kopen verandert, verandert de klank
A
kopen is een sterk werkwoord
B
kopen is een zwak werkwoord

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Als je de tijd van het werkwoord vragen verandert verandert de klank
A
vragen is een sterk werkwoord
B
vragen is een zwak werkwoord

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk werkwoord is sterk?
A
huilen
B
fietsen
C
slaan
D
schoppen

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

welk werkwoord is niet sterk?
A
hangen
B
vallen
C
koken
D
kijken

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welk voltooid deelwoord hoort bij het werkwoord sluipen?
A
sluipten
B
gesluipen
C
slopen
D
geslopen

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Welk voltooid deelwoord hoort bij het werkwoord lezen?
A
gelezen
B
las
C
gelazen
D
geleesde

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

BLAZEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

STOFZUIGEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

STELEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

SCHRIKKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 26 - Quiz

deze kan allebei
Sterk of zwak?

LACHEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

SCHEREN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
maken opdrachten
1 t/m 6
op blz. 255 t/m 258

Slide 30 - Slide

This item has no instructions