This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Waar denk jij aan bij het begrip?: economie
Slide 2 - Mind map
Onderwerp(en)
1.1 Consumeren: het vervullen van basisbehoeften
1.2 Consumeren: een mens heeft geld nodig
Slide 3 - Slide
De leerling kan, met alle keuzes die er gemaakt moeten worden, omgaan met schaarste, prioriteiten stellen, geld en tijd
De leerling kan met voorbeelden het verschil tussen basis – en luxe behoeften uitleggen
De leerling kan met voorbeelden het begrip schaarste begrijpen en uitleggen
De leerling herkent het verschil tussen goederen en diensten en kan het verschil uitleggen met behulp van voorbeelden
De leerling kan zijn eigen positie als consument bepalen door de verschillende vormen van inkomen en hierbij berekeningen maken
Leerdoelen
Slide 4 - Slide
Onderwerpen en leerdoelen
Uitleg en controle vragen
Zelfstandig aan de slag
Uitleg en controle vragen
Zelfstandig aan de slag
Opdrachten bespreken
Evaluatie
Planning
Slide 5 - Slide
Wat heb ik nodig?
Primaire behoeften
Voorbeelden:
- Eten
- Kleding
- Dak boven je hoofd (huis)
Wat wil ik graag hebben?
Secundaire behoeften
Voorbeelden:
- Vakantie
- Playstation
- Make-up
Taalsteun
1. Primair betekent eerste (1e)
2. Secundair betekent tweede (2e)
Slide 6 - Slide
Een zak met rijst is een...
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte
Slide 7 - Quiz
De Samsung S20 Ultra is een...
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte
Slide 8 - Quiz
Schoenen zijn....
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte
Slide 9 - Quiz
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Slide 10 - Drag question
€ 200
Vind jij dat de Yeezy v350 een primaire of een secundaire behoefte is?
Slide 11 - Slide
Taalsteun
Budget:
Hoeveel geld je hebt om uit te geven.
Slide 12 - Slide
Dienst
- Je maakt gebruik van iets.
- Je neemt het niet mee naar huis.
- Je bent geen eigenaar.
- Meestal een bewijs (kaartje/ticket).
Goed/product
- Het is tastbaar.
- Je bent eigenaar.
Goederen en diensten
Taalsteun
Tastbaar: iets wat je kan vasthouden/aanraken.
Slide 13 - Slide
Een dagje naar de dierentuin. Is dat een goed of dienst?
A
Goed
B
Dienst
Slide 14 - Quiz
Een patatje. Is dat een goed of dienst?
A
Goed
B
Dienst
Slide 15 - Quiz
Is dit een goed of dienst?
A
Goed
B
Dienst
Slide 16 - Quiz
Kopen
- Je koopt een product of dienst van een bedrijf.
Zelfvoorziening
- Je doet of maakt het zelf.
Zelfvoorziening en kopen
Taalsteun
Collectief: samen / gezamenlijk / samenwerkend
Collectieve voorzieningen
- Verzorgd door de overheid met onze belastingcentjes.
Natuur
- Gratis van de natuur.
Slide 17 - Slide
Je gaat naar de kapper. Welk begrip hoort hierbij?
A
Kopen
B
Zelfvoorziening
C
Collectieve voorziening
D
Natuur
Slide 18 - Quiz
Je knipt je eigen haren. Welk begrip hoort hierbij?
A
Kopen
B
Zelfvoorziening
C
Collectieve voorziening
D
Natuur
Slide 19 - Quiz
Je wilt klimmen. Welk begrip hoort hierbij?
A
Kopen
B
Zelfvoorziening
C
Collectieve voorziening
D
Natuur
Slide 20 - Quiz
Geef een voorbeeld van een collectieve voorziening.
Slide 21 - Open question
Inkomen in natura
- Eten
- Dagje uit
Salaris
- Loon
- Per periode
Inkomen uit arbeid
Taalsteun
In natura: betekent dat er betaald wordt met producten of diensten, dus zonder de tussenkomst van geld. Bij betaling in natura is er sprake van een vorm van ruilhandel.
Winst
- Eigen bedrijf
Slide 22 - Slide
Je krijgt van je baas een "fietsenplan". Welk begrip hoort daarbij?
A
Salaris
B
In natura
C
Winst
Slide 23 - Quiz
Pacht
- Beloning voor verhuur
van grond
Huur
- Huis
- Berging
Inkomen uit bezit
Taalsteun
Berging: ruimte waarin spullen opgeslagen worden.
Rente
- Beloning voor sparen.
Slide 24 - Slide
Je spaart geld op de bank en krijgt daar een beloning voor. Welk begrip hoort daarbij?
A
Huur
B
Pacht
C
Rente
Slide 25 - Quiz
Salaris/loon
Brutoloon
€ 459
Loonheffing
€ 82
Premies
€ 73
Nettoloon
€ ?
Je nettoloon is wat je uitbetaald krijgt.
Slide 26 - Slide
Salaris/loon
Brutoloon
€ 459
Loonheffing
€ 82
Premies
€ 73
Nettoloon
€ 304
Je nettoloon is wat je uitbetaald krijgt.
Slide 27 - Slide
Wat is je nettoloon?(2) Schrijf je berekening erbij!
Slide 28 - Open question
z4blnzn
Google Classroom
Slide 29 - Slide
Opdrachten 1 t/m 18 op Google Classroom
Eerste 5 minuten stil aan het werk.
Na 5 minuten mag je zachtjes overleggen en vragen stellen.