This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
DISK thema 4
taak 1 deel 2
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
- woorden herhalen
- nieuwe woorden leren
- samen praten
- schrijfopdracht
Slide 2 - Slide
Doelen
- Aan het einde van de les heb je vijf nieuwe Nederlandse woorden geleerd.
- Aan het einde van de les heb je een tekst geschreven over eten in je geboorteland.
Slide 3 - Slide
Woorden herhalen
We gaan de woorden van deze week oefenen
let op, er zijn roze en groene woorden
Slide 4 - Slide
Ik ga af en toe sporten.
Af en toe =
A
vaak
B
nooit
C
altijd
D
soms
Slide 5 - Quiz
Steve Jobs heeft de iPhone bedacht. Bedenken =
A
iets geven
B
iets vergeten
C
iets nieuws verzinnen
D
iets maken
Slide 6 - Quiz
Op school moeten ... kinderen meedoen met sport
A
alle
B
iedereen
C
beetje
D
niks
Slide 7 - Quiz
Ik laat vanavond een pizza naar mijn huis komen
Ik ..... vanavond pizza
Slide 8 - Open question
Ik eet een beetje snoep.
een beetje =
A
Heel veel
B
Niet zo veel
Slide 9 - Quiz
Flink betekent groot of veel.
betekenen =
A
een woord verzinnen
B
een woord uitleggen
C
een vraag stellen
D
een zin schrijven
Slide 10 - Quiz
De rode deur is smal. De groene deur is....
Slide 11 - Open question
Er is maar 1 kind Hij is een ... kind
A
enig
B
saai
C
alleen
D
eentje
Slide 12 - Quiz
vies - viezer - ...
Slide 13 - Open question
lekker - ..... - lekkerst
Slide 14 - Open question
mooi - mooier - ...
Slide 15 - Open question
Nieuwe woorden voor vandaag
Schrijf de woorden in je schrift
Slide 16 - Slide
Gezond
Niet ziek
Goed voor je lichaam
Fruit en groente is gezond.
Slide 17 - Slide
Het glas
Het raam is van glas gemaakt.
Het kopje is van glas gemaakt.
Slide 18 - Slide
gratis
Het kost geen geld.
Op school krijg je gratis fruit.
Slide 19 - Slide
hard
snel
Mijn broer kan heel hard lopen.
Slide 20 - Slide
de jam
fruit met suiker wat je op brood kunt doen.
In de pauze eet ik een broodje met jam.
Slide 21 - Slide
het gewicht
Hoe zwaar iets of iemand is.
Ik heb een gezond gewicht.
Slide 22 - Slide
de hap
het eten dat je in een keer in je mond doet.
Ik neem een hap van mijn boterham.
Slide 23 - Slide
de keer
elk moment dat iets gebeurt.
Als je drie keer te laat bent moet je nablijven.
Slide 24 - Slide
de keuze
iets waar je tussen moet kiezen
Ik heb de keuze: wil ik patat of pizza eten?
Slide 25 - Slide
de koek
Ik heb een lekkere koek mee naar school.
Slide 26 - Slide
In de vorige les
Schema's
Slide 27 - Slide
Samen praten
Bespreek samen:
- Wat zijn de verschillen tussen de schema's?
- Welk eten eet je wel in Nederland en niet in je geboorteland?
- Eet je in Nederland op andere tijden ontbijt, lunch en avondeten?
Let op verleden tijd ->
Slide 28 - Slide
Let op verleden tijd!
In Nederland eet ik elke dag kaas.
In Spanje at ik elke dag vlees.
nu
vroeger
ik
eet
at
jij/hij/zij
eet
at
wij
eten
aten
timer
3:00
Slide 29 - Slide
Samen praten
Wie weet een verschil tussen het eten in Nederland en zijn/haar geboorteland?
Slide 30 - Slide
Schrijf over eten in je geboorteland
Gebruik de vragen.
Welk eten is typisch voor je geboorteland? Hoe heet het?
Eet je het koud of warm?
Is het zoet of zout?
Eet je het als ontbijt, lunch, avondeten of tussendoor?
Vind je het lekker?
Speciaal, alleen in jouw land.
Schrijf dit in je schrijfschrift
Slide 31 - Slide
Groep roze
Groep groen
A1 Niveau
Titel: Eten uit mijn geboorteland
In mijn land eten we vaak samosa. Dit is een kleine driehoek met groenten en kruiden erin. We eten het warm. Het is zout. We eten samosa tussendoor. Ik vind het heel lekker!
A2 Niveau
Titel: Typisch eten uit mijn geboorteland
In mijn geboorteland is samosa een populair gerecht. Het zijn driehoekige snacks gevuld met aardappel, kruiden en soms vlees. We eten samosa warm en het smaakt zout en een beetje pittig. Mensen eten het vaak als tussendoortje, bijvoorbeeld ’s middags of tijdens feestdagen. Ik vind het heel lekker omdat het vol smaak is en knapperig!
Slide 32 - Slide
In jouw schrift
Slide 33 - Slide
Opdracht
Schrijf de opdracht in je schrijfschrift.
Je mag geen translate gebruiken. Als je een woord wilt vertalen mag je bij mij komen.
Zorg dat alles in de tekst staat.
Klaar? Schrift bij mij inleveren. Pak je woordenlijst. Vertaal de woorden van vandaag en schrijf een Nederlandse zin met het woord.