woordenschat bij taak 1 (eten)

woordenschat bij taak 1 (eten)
koud                          ontbijt
warm                         lunch
          zoet                            avondeten
              zout                            tussendoor

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

woordenschat bij taak 1 (eten)
koud                          ontbijt
warm                         lunch
          zoet                            avondeten
              zout                            tussendoor

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

warm
koud

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
warm

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
koud

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

zoet 

zout

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
zoet

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
zout

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

ontbijt

lunch

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
ontbijt

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
lunch

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

avondeten

tussendoor

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
avondeten

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met het woord:
tussendoor

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Wat eet jij
's ochtends?
(ontbijt)

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Wat eet jij
's middags?
(lunch)

Slide 15 - Mind map

This item has no instructions

Wat eet jij
's avonds?
(avondeten)

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

Wat eet of drink jij
tussendoor?

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

Wat kies je?
A
Ik kies warm eten. Ik vind warm eten lekker.
B
Ik kies koud eten. Ik vind koud eten lekker.
C
Ik kies warm en koud eten. Ik vind warm en koud eten lekker.
D
Ik hou niet van eten.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Ontbijt.....
A
..eet je 's ochtends.
B
..eet je 's middags.
C
..eet je 's avonds.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Avondeten....
A
...eet je 's ochtends.
B
...eet je 's middags.
C
..eet je 's avonds.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Lunch
A
...eet je 's ochtends.
B
...eet je 's middags.
C
..eet je 's avonds.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Schrijfopdracht
Schrijf over eten in je geboorteland.
Schrijf een titel boven de tekst.
Gebruik de vragen.
1. Welk eten is typisch voor je geboorteland? Hoe heet het?
2. Eet je het koud of warm?
3. Is het zoet of zout?
4. Eet je het als ontbijt, lunch, avondeten of tussendoor?
5. Vind je het lekker?



Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat is typisch eten
uit je geboorteland?
Hoe heet het?

Slide 23 - Mind map

De docent stelt vragen aan de leerlingen:
Is het warm of koud?
Is het zoet of zout? 
Eet je het als ontbijt, lunch of avondeten?
Vind je het lekker? 



Voorbeeldtekst
Erwtensoep
Erwtensoep is typisch Nederlands eten. 
De soep is warm en groen. 
Je eet erwtensoep vaak als avondeten of lunch. 
De soep smaakt niet zoet, want er zit zout in de soep.
Veel mensen vinden erwtensoep lekker in de winter. 
Ik vind erwtensoep heel lekker.
Ik eet de soep zonder vlees, want ik ben vegetariër.
De soep heeft veel groenten, zoals erwten, wortel en ui.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions