scheikunde in de biologie 2: chemische bindingen

scheikunde in de biologie
chemische bindingen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

scheikunde in de biologie
chemische bindingen

Slide 1 - Slide

Bindingen tussen atomen
  • atoombinding (covalente binding)
       - apolair
       - polair
  • ionbinding

Slide 2 - Slide

Atoombinding (covalente binding)
2 atomen met een positieve kern delen een elektronenpaar dat om de kernen heen cirkelt.

Slide 3 - Slide

Apolaire binding
covalente binding waarbij het gedeelde elektronenpaar zich op dezelfde afstand van beide atomen bevindt.
a = niet
polair = polenvormend
(zoals de plus- en min- pool 
van een batterij)

Slide 4 - Slide

Polaire binding
covalente binding waarbij het gedeelde elektronenpaar zich dichter bij de kern van het ene atoom bevindt dan bij het andere atoom. Er treedt een verschil in elektronegativiteit op waardoor er een kant ontstaat met meer + en een kant met meer -. Dit wordt aangegeven met δ+ en δ-. Dit symbool wordt gebruikt omdat het geen complete scheiding van elektronenpaar is.

Slide 5 - Slide

Ionbinding (zouten)
  • Deze binding vind je vooral bij een combinatie van een metaal en een niet-metaal ion, de metaalzouten.
  • Het metaalatoom geeft een elektron af een het niet-metaalatoom. Er ontstaat een positief geladen metaalion en een negatief geladen niet-metaal ion. 
  • In water vallen ze uiteen in losse
    ionen (een + en een - ion)

Slide 6 - Slide

verschillende ionen in oplossing
  • Kalium- K+
  • Natrium- Na+
  • Calcium -Ca2+
  • Chloride -Cl-
  • Waterstof- H+ (uitzondering op de regel, want positief geladen, maar geen metaalion)
    Het gehalte aan H+ in een oplossing bepaalt de zuurgraad van de oplossing. De pH wordt bepaald aan de hand van het gehalte aan H+.


Slide 7 - Slide

van apolaire- naar ionbinding

Slide 8 - Slide

bindingen tussen bepaalde groepen in een molecuul of tussen moleculen
  • Vanderwaalsbindingen
  • waterstofbruggen
  • zwavelbruggen

Slide 9 - Slide

Vanderwaalsbinding
  • zwakke (niet-covalente) binding tussen moleculen. 
  • Hoe zwaarder/groter de moleculen, hoe groter de aantrekkingskracht

Slide 10 - Slide

waterstofbrug
  • Niet-covalente binding tussen bepaalde atomen binnen een molecuul of tussen moleculen. Meestal tussen OH groepen, waarbij de O-groep wat negatiever is en de H groep wat positiever is. (zie de apolaire binding bij water)
  • In het plaatje is water (H2O) getekend. H2O is apolair, waarbij de witte waterstofatomen δ+ zijn en het rode O-atoom δ- is. 
  • Er vormt zich een waterstofbrug tussen de H en de O
    van verschillende moleculen

Slide 11 - Slide

Waterstofbruggen in een DNA molecuul

Slide 12 - Slide

zwavelbrug
  • sterke covalente binding tussen zwavelatomen binnen een molecuul
  • Het aminozuur Cysteine bevat een zwavelatoom als restgroep. Tussen cysteines in een eiwit kunnen zwavelbruggen gevormd worden.
    Let op het verschil tussen een waterstofbrug (niet-covalente binding ) en een zwavelbrug (sterke covalente binding)

Slide 13 - Slide

zwavelbrug tussen cysteine aminozuren
zwavelbrug in een eiwit afgebeeld

Slide 14 - Slide