Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.
B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)
Slide 8 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij.
o ng ng
koppelwerkwoord naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde
Slide 9 - Slide
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde
Slide 10 - Slide
Voorbeeld naamwoordelijk gezegde
Slide 11 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Slide 12 - Slide
Katrien is moe.
A
wg
B
ng
Slide 13 - Quiz
Ze heeft hard gewerkt.
A
wg
B
ng
Slide 14 - Quiz
Zij wil gaan slapen.
A
wg
B
ng
Slide 15 - Quiz
Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
wg
B
ng
Slide 16 - Quiz
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Later wordt Katrien slaapspecialist.
naamwoordelijke gezegde
Slide 17 - Slide
Later wordt Katrien slaapspecialist bij een grote beddenspecaalzaak
A
wg
B
ng
Slide 18 - Quiz
werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.
Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij
Slide 19 - Slide
De leerling is boos geworden.
pv =
ow=
is
De leerling
Slide 20 - Slide
De leerling is boos geworden. Noteer: pv - ow - wg of ng
Slide 21 - Open question
Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden.
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden
Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Slide 22 - Slide
werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin.
werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in de zin + het naamwoordelijk deel
Slide 23 - Slide
koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen.