Les 4 O-uur Woordsoorten

Nederlands
1.1 Woordsoorten 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
1.1 Woordsoorten 

Slide 1 - Slide

Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten
Woordsoorten deel 2

Slide 2 - Slide

DOEL
Je kunt de verschillende woordsoorten; lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels benoemen.

Slide 3 - Slide

Woordsoorten

We gaan kijken wat je nog 

weet over:

  • lidwoorden
  • zelfstandige naamwoorden
  • werkwoorden
  • bijvoeglijke naamwoorden
  • voorzetsels

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Welke woordsoorten heb je gehoord?

Slide 6 - Open question

Woordsoorten
Lidwoorden:
1. de, het een
2. moeten bij een zelfstandig naamwoord horen.

Zelfstandig naamwoorden:
1. zijn woorden voor mensen, dieren, dingen, namen.
2. controleer je door: er een lidwoord voor te zetten, meer- of enkelvoud van te maken.

Slide 7 - Slide

Woordsoorten
Bijvoeglijk naamwoord:
1. zijn woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.
2. kunnen voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.

Voorzetsels:
1. zijn korte woorden die plaats, tijd of verband aangeven.
2. staan vaak voor een groepje woorden.
3. noemen we ook wel kooi- of vakantiewoorden.

Slide 8 - Slide

Woordsoorten
Werkwoorden:
1. zijn doe-woorden.
2. kun je vervoegen (enkelvoud, meervoud, tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord).

Slide 9 - Slide

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De paarden grazen ___ de wei.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek

- het boek is spannend

Slide 15 - Slide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


- het gouden horloge

- een papieren tas

de zijden bloemen



Uitzondering
Nylon, plastic, aluminium, bamboe, polyester en nog een paar.
Hoor je geen -e of -en, dan alleen een korte vorm.

Slide 16 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 17 - Slide

VOORZETSEL

Woord dat aangeeft

waar, wanneer of waarom

iets of iemand iets doet

waar
(... de kooi) in, op, achter, voor, naast, boven, onder... 
wanneer
ik appte tijdens de les, ik heb morgen om tien uur een afspraak, vanaf vandaag geldt het nieuwe rooster...
waarom
vanwege de storm blijft de brug dicht, dankzij mijn moeder kwam ik niet te laat

Slide 18 - Slide

VOORZETSEL

Vaak staan er nog één of meer woorden tussen het voorzetsel en het woord waar het bij hoort


op de tafel - in de kast - achter het behang


op de houten tafel - na een halve minuut - in de grote groene tent

Slide 19 - Slide

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
___________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
_______
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 23 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 24 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 25 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 26 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 27 - Quiz

Opdracht
Ga de opdrachten verder afmaken in Learnbeat.

Heel veel succes!

Slide 28 - Slide

GELEERD

- je kunt woorden indelen in  de woordsoorten:



lidwoorden

zelfstandige naamwoorden

werkwoorden

bijvoeglijke naamwoorden

voorzetsels

Slide 29 - Slide