basisstof 8 - Bloedgroepen

Basisstof 8
BLOEDGROEPEN
- je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.
- je kunt de volgende termen uitleggen: bloedfactor, antigeen, antistof, bloedplasma.
- je begrijpt welke bloedtransfusies er mogelijk zijn tussen donor en ontvanger.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Basisstof 8
BLOEDGROEPEN
- je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.
- je kunt de volgende termen uitleggen: bloedfactor, antigeen, antistof, bloedplasma.
- je begrijpt welke bloedtransfusies er mogelijk zijn tussen donor en ontvanger.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

De indeling van de bloedgroepen is gebaseerd op de bloedfactoren (antigenen) die op de celmembraan van de rode bloedcellen voorkomen. 

Slide 3 - Slide

Welke 2 antigenen bepalen tot welke bloedgroep je behoort?
A
antigeen A en antigeen B
B
antigeen A en antigeen O
C
antigeen B en antigeen O
D
alleen antigeen O

Slide 4 - Quiz

Elke bloedgroep heeft eigen antigeen. 

Bloedgroep A heeft antigeen A.
Bloedgroep B heeft antigeen B.
Bloedgroep AB heeft antigeen A en B.
Bloedgroep O heeft geen antigenen. 


Slide 5 - Slide

en de antistoffen in het bloedplasma!

Slide 6 - Slide

Bij welke bloedgroep bevinden zich op de rode bloedcellen geen antigenen?
A
bloedgroep A
B
bloedgroep B
C
bloedgroep AB
D
bloedgroep O

Slide 7 - Quiz

Bij welke bloedgroep bevinden zich in het bloedplasma geen antistoffen tegen antigenen?
A
bloedgroep A
B
bloedgroep B
C
bloedgroep AB
D
bloedgroep O

Slide 8 - Quiz

Welke antistof heeft elke bloedgroep?
Bloedgroep A heeft in het bloedplasma antistof tegen bloedgroep B, anti-B.

Bloedgroep B heeft in het bloedplasma antistof tegen bloedgroep A; anti-A.

Bloedgroep AB heeft in het bloedplasma geen antistoffen. 

Bloedgroep O heeft in het bloedplasma antistoffen anti-A en anti-B.

Slide 9 - Slide

Bij een bloedtransfusie worden alleen rode bloedcellen gegeven (dus niet het totale bloed, dus geen bloedplasma).

Het is dus belangrijk dat er dan gekeken wordt welke antistoffen er, van nature, aanwezig zijn in de bloedplasma van de ontvanger.
Zodat de ontvangen rode bloedcellen niet gelijk worden afgebroken door de aanwezige antistoffen. 
Dit heet agglutinatie = klontering.

Slide 10 - Slide

Bloedgroepen:
De ontvanger mag géén antistoffen
in het plasma hebben tegen het
antigeen op bloedcellen.

Universele donor: O
Universele ontvanger: AB




(antigeen)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Bloedgroep onderzoek
antistof            antistof
     A                         B

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

Wat was het donorbloed en wat was het bloed van de ontvanger
in de vorige dia?
A
donor: O ontvanger: AB
B
donor: AB ontvanger: O
C
donor: A ontvanger: O
D
donor: B ontvanger: O

Slide 16 - Quiz

Karel heeft een bloedtransfusie nodig.
Hij heeft bloedgroep A.
Van welke bloedgroepen kan hij bloed ontvangen?
A
Alleen A
B
A & O
C
Alleen O
D
Alleen B

Slide 17 - Quiz

Twee uitspraken:
Jelle zegt: Iemand met bloedgroep B heeft geen antistoffen in het plasma zitten.
Sandra zegt: Iemand met bloedgroep O kan een donatie met rode bloedcellen krijgen van een persoon met bloedgroep A
Wie heeft gelijk?
A
Jelle heeft gelijk
B
Sandra heeft gelijk
C
Jelle en Sandra hebben beide gelijk
D
Ze hebben beide ongelijk

Slide 18 - Quiz

Hoe komt het dat iemand met bloedgroep AB bloed van alle andere bloedgroepen kan ontvangen?
A
Deze persoon heeft in het bloedplasma geen antistoffen tegen de antigenen zitten.
B
Deze persoon heeft in het bloedplasma geen antigenen tegen de antistoffen zitten.
C
Deze persoon heeft op de rode bloedcel geen antistoffen tegen de antigenen zitten.
D
Deze persoon heeft op de rode bloedcel geen antigenen tegen de antistoffen zitten.

Slide 19 - Quiz

HUISWERK
GA oefenen op biologiepagina !!!
Bestudeer 3.8 en maak 1 t/m 5

Slide 20 - Slide