Th 4 BS 1 + 2

Th 4 BS 1 + 2
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieSecondary Education

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Th 4 BS 1 + 2

Slide 1 - Slide

Ordenen
1,5 miljoen organismen beschreven

Onbekenden soorten: 10-100 miljoen?


--> goed ordeningssysteem nodig!

Slide 2 - Slide

Ordening
Gebaseerd op moleculaire eigenschappen en uiterlijke kenmerken
  • Moleculaire eigenschappen: doorslaggevend (bouw van eiwitten, membranen en het erfelijk materiaal)

Slide 3 - Slide

Ordening
Drie domeinen: bacteriën, archaea en eukaryoten



BINAS?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Zeeslak
  • neemt bladgroenkorrels van algen op
  • fotosynthese
  • blijven hele leven in zeeslak
Plant of dier?

Slide 7 - Slide

Anorganische stoffen
Anorganische stoffen
Afkomstig uit levenloze natuur
Bijvoorbeeld: water, zuurstof,
koolstofdioxide, ijzer en zouten

Slide 8 - Slide

Organische stoffen
  • Bevatten altijd C (koolstof) en  H (waterstof) 
  • Vaak ook O (zuurstof) atomen 
  • Komen voor in organismen / zijn afkomstig van organismen 
  • zijn meestal grote en ingewikkelde moleculen 

Slide 9 - Slide

organisch en anorganisch

Slide 10 - Slide

Heterotroof en autotroof 

Slide 11 - Slide

Autotroof





Planten zijn foto-autotroof: zij maken zelf organische stoffen (autotroof) met behulp van zonlicht (foto)
Anorganisch --> organisch

Slide 12 - Slide

Autotrofe bacterieën
Gebruiken licht of stoffen als energiebron bij assimilatie

  • Foto-autotroof: licht als energiebron
  • Chemo-autotroof: Stof als energiebron

Slide 13 - Slide

 prokaryoot en eukaryoot
prokaryoot
  • Organismen zonder een echte celkern in de cellen
  • Altijd eencellig
  • Domeinen: bacteriën en archaea

eurkaryoot
  • Organismen met echte celkernen in de cellen
  • Vaak meercellig maar kunnen ook eencellig zijn
  • Domein: eukyaroten (rijken: schimmels, planten en dieren)

Slide 14 - Slide

0

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Organismen kun je indelen in 3 domeinen: 
  • Archaea
  • Bacteriën
  • Eukaryoten

Eukaryoten kan je indelen in 4 rijken:
  • Protisten
  • Schimmels
  • Planten
  • Dieren

Slide 17 - Slide

Organismen kun je indelen in steeds kleineren groepen
  • Een domein (bv eukaryoten ) wordt ingedeeld in rijken 
  • Een rijk wordt ingedeeld in stammen 
  • Een stam wordt ingedeeld in klassen 
  • Een klasse wordt ingedeeld in ordes
  • Een orde wordt ingedeeld in families 
  • Een familie wordt ingedeeld in geslachten 
  • Een geslacht wordt ingedeeld in soorten 

Organismen kun je indelen in steeds kleineren groepen

Slide 18 - Slide

Binaire naamgeving

Soorten krijgen een wetenschappelijke naam: de binaire naamgeving.

  • Geslachtsnaam en soortaanduiding
  • Geslachtsnaam is voorop, met grote letter
  • Soortaanduiding is achterop, met kleine letter.
Bijvoorbeeld: Ursus arctos (bruine beer)

Slide 19 - Slide

Binaire naamgeving
Geslachtsnaam + soortsaanduiding (+ ontdekker)

2 soorten madeliefjes:
Bellis perennis L.
Bellis azorica L.

uit hetzelfde geslacht
uit de familie van de composieten
Carolus Linnaeus

Slide 20 - Slide

welke mezen zijn het meest aan elkaar verwant? 

Slide 21 - Slide

Ondersoorten
Engels: subspecies

Drie namen in Latijnse naamgeving

Derde naam geeft
 een variëteit aan

Slide 22 - Slide

Archea 
  • Geen interne membranen
  • Bevatten DNA en ribosomen
  • Hebben 1 of meer zweepstaarten
  • Lijken meer op eukaryoten dan bacteriën 
  • Klein domein
  • Extremofiel

Slide 23 - Slide

Bacteriën 
  • Eencellig
  • Zonder interne membranen
  • Even groot als archea 
  • 1 circulair molecuul (zonder eiwitmoleculen)
  • Plasmiden
  • Deling

Slide 24 - Slide

Bacterien: Betekenis voor de mens
  • Nuttig en schadelijk
  • Genetische modificatie

Slide 25 - Slide

Virussen
  • Kunnen bacterien infecteren
  • Niet levend
  • Geen cytoplasma of kernplasma
  • Veel kleiner dan een bacterie (ongeveer 1/10)
  • Kunnen zich niet zelfstandig voortplanten
  • Bacteriofagen 

Slide 26 - Slide

De hoofdindeling van alle levensvormen bestaat uit drie domeinen. Welke hoort er niet bij?
A
Bacterien
B
Archaea
C
Eukaryoten
D
Prokaryoten

Slide 27 - Quiz

Welk organisme is niet heterotroof?
A
Gras
B
Hond
C
Mens
D
Schimmel

Slide 28 - Quiz

Welk van onderstaande stoffen is organisch?
A
Glucose
B
Koolstofdioxide
C
Zuurstof
D
Stikstof

Slide 29 - Quiz

Wat is een bacterie?
A
Prokaryoot
B
Eukaryoot

Slide 30 - Quiz

Een organisme wat zelfvoedend is neemt alleen anorganische stof op uit zijn omgeving.
Zo'n organisme noemen we
A
autotroof
B
eukaryoot
C
heterotroof
D
prokaryoot

Slide 31 - Quiz

Wat is het verschil tussen een prokaryoot en een eukaryoot?
Een prokaryoot heeft
A
een celkern en celorganellen
B
geen celkern maar wel celorganellen
C
een celkern maar geen celorganellen
D
geen celkern en geen celorganellen

Slide 32 - Quiz

Welke 2 organismen zijn het meest verwant?
timer
1:00

Slide 33 - Slide

Welke 2 organismen zijn het meest verwant?
A
Organisme 1 and 3
B
Organisme 1 and 2
C
Organisme 2 and 5
D
Organisme 3 and 4

Slide 34 - Quiz

timer
1:00
Welke organisme is het meest verschillend van de 
andere 4 organismen? 

Slide 35 - Slide

Welk organisme is het meest verschillend van de andere 4?
A
Organisms 1
B
Organisms 2
C
Organisms 5
D
Organisms 4

Slide 36 - Quiz

Welke van onderstaande antwoorden hebben betrekking op
anorganische stoffen?
A
Ze bestaan alleen uit C/H/O-atomen
B
Ze komen uit de levenloze natuur
C
Het zijn relatief grote moleculen
D
CO2 is een organisch molecuul

Slide 37 - Quiz

Welke cellen hebben geen celwand?
A
Bacterien
B
Schimmels
C
Plant
D
Dier

Slide 38 - Quiz

Het leven op aarde
A
Is 4,6 miljard jaar geleden ontstaan
B
Is makkelijker geworden dankzij bacteriën
C
Is altijd afhankelijk geweest van zuurstof
D
Is mogelijk doordat er heterotrofe organismen zijn

Slide 39 - Quiz