3KB THEMA 1 ORGANEN EN CELLEN B1/2

1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel(en) van deze les
  • Je kunt levenskenmerken van organismen noemen.
  • Je kunt het verschil beschrijven tussen een levensloop en een levenscyclus.
  • Je kunt omschrijven wat een weefsel en wat een orgaan is.
  • Je kunt in een afbeelding van de romp van een mens de organen benoemen.

Slide 2 - Slide

Woordenlijst bs 1 
  • Stofwisseling
  • Levenskenmerk
  • Individu
  • Levensloop
  • Levenscyclus

Slide 3 - Slide

B1: Organismen 
Th1: Organen en Cellen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

9 levensverschijnselen / levenskenmerken
  • Een Organisme is een levend wezen. Alle levende wezens vertonen de volgende levensverschijnselen:
  • ademhalen                                  
  • voeden                                                                                  STOFWISSELING
  • uitscheiden
  • groeien
  • ontwikkelen
  • voortplanten
  • bewegen 
  • reageren op prikkels 

Slide 6 - Slide

Groei: Het groter en zwaarder worden van een organisme
Ontwikkeling: verandering in de bouw van een organisme

Slide 7 - Slide

§ 2 De bouw van een organisme

Slide 8 - Slide

Woordenlijst
  • cel
  • buikholte
  • orgaan
  • orgaanstelsel
  • middenrif
  • borstholte
  • weefsel

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

chromosomen
In de celkern liggen chromosomen.

Chromosomen zijn opgebouwd uit een eiwit en DNA.

DNA bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen. 

Slide 15 - Slide

Geslachtscellen en cellen

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt zichzelf op. 

Als de cel zich deelt, deelt hij ook de chromosomen. 
In al jouw cellen zitten daardoor 46 chromosomen, waarin dezelfde bouwbeschrijving' staat. 

(Alleen de zaadcellen en eicellen dus niet.)



Slide 16 - Slide

Samenvatting 
  • Dit is een chromosomenportret
  • Mensen hebben 23 paren chromosomen.
  • Total 46 chromosomen.
  • Behalve de Y en X chromosomen zijn de paren gelijk aan elkaar.

Slide 17 - Slide

MITOSE = gewone celdeling

Slide 18 - Slide

Wat is mitose ?
A
Celdeling voor nieuwe lichaamscellen
B
Mitose komt voor bij planten alleen
C
Mitose is een verbrandingsproces
D
Celdeling voor geslachtscellen

Slide 19 - Quiz

Aan het einde van mitose heb je:
A
2 dezelfde dochtercellen
B
4 dezelfde dochtercellen
C
2 verschillende dochtercellen
D
4 verschillende dochtercellen

Slide 20 - Quiz

Het X-chromosoom en Y-chromosoom zijn
A
Geslachtschromosomen
B
Geslachtscellen

Slide 21 - Quiz

Dit zijn de
chromosomen
van een...
A
Man
B
Vrouw

Slide 22 - Quiz

Planten kunnen waarnemen en reageren
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Voeden, uitscheiden en ademhalen noem je ook wel...?

Slide 24 - Open question

Een weefsel is ...
A
.. een groep cellen met een zelfde bouw en functie
B
.. veel verschillende cellen die samenwerken
C
.. een groep cellen met een bepaalde bouw
D
.. een groep cellen in een weefsel

Slide 25 - Quiz

Bij welk orgaanstelsel horen de hersenen?
A
het bloedvatenstelsel
B
het verteringsstelsel
C
het zenuwstelsel
D
het ademhalingsstelsel

Slide 26 - Quiz

Welke cel onderdelen hebben plantaardige cellen en dierlijke cellen beide?
A
Alleen een celkern
B
celkern en cytoplasma
C
celkern, cytoplasma en celmembraan
D
celkern, cytoplasma, celmembraan, celwand

Slide 27 - Quiz

In welke volgorde doe je biologisch onderzoek?
Onderzoeksvraag
Veronderstelling
Benodigheden
Werkwijze
Resultaten
Conclusie

Slide 28 - Drag question

Zet op volgorde van groot naar klein
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme

Slide 29 - Drag question

De bronchiën horen bij het
A
Bloedvatenstelsel
B
Spierstelsel
C
Ademhalingstelsel
D
Voortplantingstelsel man

Slide 30 - Quiz

De aorta hoort bij het
A
Ademhalingsstelsel
B
Spierstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Bloedvatenstelsel

Slide 31 - Quiz

Het ruggemerg hoort bij
A
Spierstelsel
B
Zenuwstelsel

Slide 32 - Quiz

De nieren horen bij het
A
Verteringstelsel
B
Uitscheidingstelsel

Slide 33 - Quiz

Wat staat op volgorde van groot naar klein?
A
weefsels, organen, organisme, cellen
B
organisme, organen, weefsels, cellen
C
organisme, cellen, weefsels, organen
D
organisme, weefsels, cellen, organen

Slide 34 - Quiz

Wat hebben plantaardige cellen wel dat dierlijke cellen niet hebben?
A
celkern en celwand
B
celwand en cytoplasma
C
bladgroenkorrels en celwand
D
Bladgroenkorrels en cytoplasma

Slide 35 - Quiz

Wat is een orgaan?
A
Een deel van een organisme.
B
Een bouwsteen van een organisme
C
Een deel van een organisme met een bepaalde taak.
D
Een bouwsteen van een organisme met een bepaalde taak.

Slide 36 - Quiz

Het middenrif is
A
Bescherming van de borstkas
B
Scheidingswand tussen borst- en buikholte
C
Vlies in de buikholte

Slide 37 - Quiz

Welk orgaan gaat door het middenrif heen?
A
Maag
B
Dunne darm
C
Slokdarm
D
Dikke darm

Slide 38 - Quiz

Tip 1: Ga naar de Som today->  Biologie -> Malmberg biologie Max en oefen daar extra door het maken van opdrachten en Test jezelf en de flitskaarten van B1 en B2

Tip 2: Ga naar www.biologiepagina.nl
Kies vmbo 3, en dan het thema en de paragraaf waar je moeite mee hebt.

Tip 3: BEKIJK FILMPJES OP yOUTUBE "bIOLOGIE MET jOOST"OF "bIODAM"
Wil je extra uitleg of meer oefeningen?

Slide 39 - Slide

Wat vervoert de voedingsstoffen naar alle organen en cellen?
A
de maag
B
het bloed
C
de darmen
D
je speeksel

Slide 40 - Quiz