Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Zin in zinsontleden (1)
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!
Slide 1 - Slide
Wat is het onderwerp van deze zin: Gisteren heeft Tara de dure vaas op de grond laten vallen.
A
Heeft
B
De dure vaas
C
Tara
D
Gisteren
Slide 2 - Quiz
Waar of niet waar: Het onderwerp van een zin moet altijd een persoon zijn.
Slide 3 - Open question
Wat is het correcte werkwoordelijk gezegde bij deze zin:
Vorige week heb ik vijf kilometer gewandeld.
A
Heb
B
Heb gewandeld
C
Heb ik gewandeld
D
Vorige week
Slide 4 - Quiz
Morgen heb ik geen huiswerk. Hoe noemen we het zinsdeel 'Morgen'?
Slide 5 - Open question
Hoeveel weken zit jij al op school?
Wat is het onderwerp van deze zin?
A
School
B
Weken
C
Jij
D
Al op school
Slide 6 - Quiz
Mevrouw De Grauw legt grammatica uit aan haar leerlingen. Wat is de persoonsvorm?
Slide 7 - Open question
Mevrouw de Grauw legt grammatica uit aan haar klas. Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 8 - Open question
Mijn buurvrouw heeft een hele lieve hond. Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mijn buurvrouw
B
Hond
C
Heeft
D
Een hele lieve hond
Slide 9 - Quiz
Ik heb mijn oude boeken aan mijn jongere broertje gegeven. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan mijn jongere broertje
B
broertje
C
mijn jongere broertje
D
jongere broertje
Slide 10 - Quiz
Elke donderdagavond eten mijn moeder en ik sushi op de bank. Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 11 - Quiz
Op welke twee manieren kan je de persoonsvorm uit de zin halen?
Slide 12 - Open question
Mijn beste vrienden wonen aan de andere kant van de stad. Wat is het onderwerp?
A
Beste vrienden
B
De stad
C
Mijn beste vrienden
D
De andere kant van de stad
Slide 13 - Quiz
Wat is de allereerste stap als je een zin gaat ontleden?
A
Het onderwerp zoeken
B
De zin in een andere tijd (t.t. of v.t.) zetten.
C
Een vraagzin van de zin maken.
D
De zin in zinsdelen verdelen.
Slide 14 - Quiz
Verander de zin van enkelvoud naar meervoud: Door de looproutes in de school kom ik altijd te laat voor de geschiedenisles.
Slide 15 - Open question
Zet de zin in de verleden tijd zodat de persoonsvorm verandert: Ik ben echt helemaal klaar met grammatica.