This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
vragen
leereenheid 5
verstandelijke beperking
&
leereenheid 11 ADHD
Slide 1 - Slide
1. Diagnose verstandelijke beperking is gekoppeld aan een leeftijd. Voor welke leeftijd moeten verschijnselen aanwezig zijn?
A
voor de 6e maand
B
voor het 21e levensjaar
C
voor het 1e levensjaar
D
voor het 18e levensjaar
Slide 2 - Quiz
2. Plaatse de volgende ervaringsfase in de juiste volgorde; 1. associatieve, 2. vormgevende, 3. structurerende, 4. lichaamsgeboden
A
4-1-3-2
B
4-1-2-3
C
1-2-3-4
D
1-4-3-2
Slide 3 - Quiz
3. Bij welke ervaringsfase passen snoezelactiviteiten?
A
structurerende ervaringsfase
B
vormgevende ervaringsfase
C
lichaamsgebonden ervaringsfase
D
associatieve ervaringsfase
Slide 4 - Quiz
4. Voor een bewegingsagoog is het belangrijk om medische informatie over deelnemers te hebben. Welke 3 zijn het belangrijkste
A
epilepsie, hartafwijking, diabetes
B
hartafwijking, cerebrale parese, COPD
C
epilepsie, cerebrale parese, diabetes
D
cerebrale parese, diabetes, COPD
Slide 5 - Quiz
5. Voor de definitie 'mensen met een licht verstandelijke beperking' moet je onder het gemiddelde functioneren. Welke IQ grenzen worden hiervoor aangehouden?
A
IQ van 50-55 tot ongeveer 70
B
IQ van 20-25 tot ongeveer 90
C
IQ van 20-25 tot ongeveer 70
D
IQ van 50-55 tot ongeveer 90
Slide 6 - Quiz
6. welke oorzaken behoren tot prenatale oorzaken van een verstandelijke beperking?
A
chromosomale afwijking
B
rode hond(moeder)
C
hersenvliesontsteking
D
te laag geboortegewicht
Slide 7 - Quiz
7.Froukje snapt het verband tussen het laten zien van een badpak en gaan zwemmen. In welke ervaringsfase bevindt Froukje zich?
A
vormgevende ervaringsfase
B
structurerende ervaringsfase
C
associatieve ervaringsfase
D
lichaamsgebonden ervaringsfase
Slide 8 - Quiz
8. Wat wordt er bij het leerproces bedoeld met het probleem van transfer?
A
dat iemand niet leert van eigen fouten
B
dat iemand geen zicht heeft op het eigen leerproces
C
dat iemand het leerproces heel snel vergeet
D
dat iemand iets geleerd in situatie A niet kan toepassen in situatie B
Slide 9 - Quiz
9. Welke van de volgende gedragingen horen bij hoofdkenmerk onoplettendheid van ADHD
A
praat aan één stuk door
B
heeft onvoldoende oog voor details
C
verstoort bezigheden van anderen
D
raakt vaak dingen kwijt
Slide 10 - Quiz
10. Welke kenmerken vertoont het kind met ADD?
A
impulsiviteit
B
onoplettendheid
C
aandachttekort
D
overbeweeglijkheid
Slide 11 - Quiz
11. Welke stelling over de subtypen van ADHD zijn juist? 1. gecombineerde type gaat het om combi onoplettendheid en impulsiviteit 2. type aandachtstekort gaat het vooral om de onoplettendheid
A
alleen stelling 2 is juist
B
stelling 1 en 2 zijn onjuist
C
alleen stelling 1 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn juist
Slide 12 - Quiz
Vandaag leereenheid 2.2 Cerebrale Parese Waar denk je aan bij CP?