4HV - BS 1 en BS 2 (controle)

• Biologie
• Secondary Education

Inleiding in de biologie

Wat is een organisme?

1. Ze zijn wezens die alleen voortplanten.
2. Ze zijn levenloze wezens.
3. Ze zijn levende wezens
4. Ze zijn alleen dieren en schimmels

Benoem enkele levensverschijnselen.

Wat is het verschil tussen levensloop en levenscyclus?

1. Elk individu heeft een levensloop en elk soort heeft een levenscyclus
2. Elk individu heeft een levenscyclys en elk soort heeft een levensloop

Wanneer behoren 2 individuen tot dezelfde soort?

1. Als ze nakomelingen kunnen krijgen
2. Als ze vruchtbare nakomlingen kunnen krijgen
3. Als ze heel erg op elkaar lijken
4. Als ze evenveel chromosomen hebben.

Leg uit wat het verschil is tussen levenloos en dood.

Wat is de juiste volgorde van organisatieniveaus van klein naar groot?

1. Orgaan - populatie orgaanstelsel - weefsel - organisme - molecuul - cel -biosfeer- ecosysteen
2. molecuul - Cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel - organisme -populatie - ecosysteem - biosfeer
3. Biosfeer - ecosysteem - populatie-weefsel- organisme- cel - molecuul - orgaan - orgaanstelsel
4. ,molecuul - cel- orgaan - populatie - ecosysteem - weefsel - orgaanstelsel - biosfeer - organisme

Welke is een orgaanstelsel?

1. Hart en bloedvaten
2. Longen en luchtpijp
3. Hersenen en zenuwcellen
4. Verteringsstelsel

Wat is een weefsel?

1. een groep organen met hetzelfde functie
2. Een groep cellen met hetzelfde vorm
3. een groep organen met hetzelfde vorm en functie
4. een groep cellen met hetzelfde vorm en functie

Benoem voorbeelden van weefsels?

Noem voorbeelden van biotische factoren?

Hebben tussencelstoffen van verschillende weefsels dezelfde functie?

1. Ja
2. Nee

Welke van de volgende beschrijven, beschrijft emergente eigenschap?

1. Ontstaan van eigenschappen op een lager organisatieniveau
2. Ontstaan van eigenschappen op hetzelfde organisatieniveau
3. Het ontstaan van eigenschappen op een hogere organisatieniveau

Wat is tussencelstof?

1. Alles wat tussen de cellen van de weefsels ligt
2. Stof dat in elke cel zit.
3. Stof dat alleen in je bloed voorkomt
4. Alles wat cellen kunnen opnemen.

Leg uit wat een abiotische factor is.