Verslag schrijven - de basis

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1-4

EEN VERSLAG SCHRIJVEN

Wat is belangrijk
bij het schrijven van een
verslag?

INHOUD VAN EEN VERSLAG

- Voorpagina

- Inhoudsopgave

- Inleiding/ voorwoord

- Inhoud van het verslag

- Bijlagen

VOORPAGINA

(ook wel: het titelblad)

- Titel van het verslag

- Naam van de schrijver

- Studentnummer van de schrijver

- Eventueel: docent waarbij je het inlevert

INHOUDS-OPGAVE

(doet Word vanzelf)

- Eerst: invoegen -> paginanummer

- Daarna: verwijzingen -> inhoudsopgave

INLEIDING

(introduceer het onderwerp voor de lezer)

- begin met jezelf voor te stellen: wie

- vertel waarom je dit verslag geschreven hebt

- thema: waar gaat het verslag over?

- wat kan de lezer verwachten?

TIPS:

- maak gebruik van alinea's!

- hou het beknopt, werk met  korte zinnen

- spreek de lezer aan, maak geen gebruik van het woord 'ik'

- lees de inleiding hardop na

SCHRIJF OP: in ongeveer vijf zinnen wat jij afgelopen zaterdag deed

ZATERDAG

Zaterdag ging ik met mijn moeder naar de stad om nieuwe kleren te kopen. Toen we in de winkel waren, ging ineens het alarm van de poortjes af. En toen rende een beveiliger keihard door de winkel heen om iemand aan te houden. Maar toen hij bij de poortjes kwam, zat daar alleen een monteur. Die had niks gestolen, maar was de poortjes aan het testen. En toen werd de beveiliger knalrood. Dat was grappig.

Lees het verslag

ZATERDAG

Zaterdag ging ik met mijn moeder naar de stad om nieuwe kleren te kopen. Toen we in de winkel waren, ging ineens het alarm van de poortjes af. En toen rende een beveiliger keihard door de winkel heen om iemand aan te houden. Maar toen hij bij de poortjes kwam, zat daar alleen een monteur. Die had niks gestolen, maar was de poortjes aan het testen. En toen werd de beveiliger knalrood. Dat was grappig.

Het verslag is nogal saai, doordat veel zinnen met 'toen', 'maar toen' en 'en toen' beginnen.

Welke woorden zou je in plaats daarvan kunnen gebruiken?

DEZE WOORDEN KUNNEN IN DE PLAATS GEZET WORDEN:

REFLECTEREN MET DE STARR-METHODE

1. Wat was de situatie?

- wanneer speelde het zich af, wat speelde er, wie waren er bij?

2. Wat was je taak?

- wat was je rol, wat wilde je bereiken, wat werd er verwacht? 

3. Hoe heb je het aangepakt en waarom - actie?

4. Heeft het gewerkt en waarom - resultaat?

5. Reflectie

-Wat heb je ervan geleerd, ben je tevreden?