ABC - oefenvragen

ABC
A = Antwoord

B = Bron

C = Conclusie
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

ABC
A = Antwoord

B = Bron

C = Conclusie
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 1 - Slide

Vertaald: Het ontwaken van de derde stand.

Slide 2 - Slide

Over welke gebeurtenis in de 18e eeuw gaat deze afbeelding? 
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 

Slide 3 - Slide

Over welke gebeurtenis in de 18e eeuw gaat deze afbeelding? Leg uit aan de hand van de bron.
A = Antwoord
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 

Slide 4 - Open question

Over welke gebeurtenis in de 18e eeuw gaat deze afbeelding? 
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
B = Bron
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 

Slide 5 - Slide

Over welke gebeurtenis in de 18e eeuw gaat deze afbeelding? Leg uit aan de hand van de bron.
B = Bron
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 

Slide 6 - Open question

Over welke gebeurtenis in de 18e eeuw gaat deze afbeelding? 
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
C = Conclusie
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 7 - Slide

Over welke gebeurtenis in de 18e eeuw gaat deze afbeelding? Leg uit aan de hand van de bron.
C = Conclusie
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 8 - Open question

Over welke periode van de Franse Revolutie gaat deze afbeelding? 
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
B = Bron
C = Conclusie
A = Antwoord (Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
B = Bron (Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.)  

C = Conclusie (Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 9 - Slide

Over welke periode van de Franse Revolutie gaat deze afbeelding? Leg uit aan de hand van de bron.

Slide 10 - Open question

ABC
A = Antwoord

B = Bron

C = Conclusie
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 11 - Slide

Zie je op deze bron jagers-verzamelaars of boeren?
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 

Slide 12 - Slide

Zie je op deze bron jagers-verzamelaars of boeren?
Leg uit aan de hand van de bron.
A = Antwoord
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 

Slide 13 - Open question

Zie je op deze bron jagers-verzamelaars of boeren?
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
B = Bron
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 

Slide 14 - Slide

Zie je op deze bron jagers-verzamelaars of boeren?
Leg uit aan de hand van de bron.
B = Bron
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 

Slide 15 - Open question

Zie je op deze bron jagers-verzamelaars of boeren?
Leg uit aan de hand van de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
C = Conclusie
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 16 - Slide

Zie je op deze bron jagers-verzamelaars of boeren?
Leg uit aan de hand van de bron.
C = Conclusie
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 17 - Open question

Op deze afbeelding zie je een prehistorisch boerendorpje. 
Noem twee kenmerken van deze boeren. Gebruik in je antwoord voorbeelden uit de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
B = Bron
C = Conclusie

Slide 18 - Slide

ABC
A = Antwoord

B = Bron

C = Conclusie
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 19 - Slide

Op deze afbeelding zie je een prehistorisch boerendorpje. 
Noem twee kenmerken van deze boeren. Gebruik in je antwoord voorbeelden uit de bron. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
B = Bron
C = Conclusie
A = Antwoord (Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
B = Bron (Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.)  

C = Conclusie (Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 20 - Slide

Op deze afbeelding zie je een prehistorisch boerendorpje. Noem twee kenmerken van deze boeren. Gebruik in je antwoord voorbeelden uit de bron.
A = Antwoord
B = Bron
C = Conclusie

Slide 21 - Open question

ABC
A = Antwoord

B = Bron

C = Conclusie
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Welk begrip past bij deze bron.
Gebruik een bronelement in je antwoord. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 

Slide 24 - Slide

Welk begrip past bij deze bron.
Gebruik een bronelement in je antwoord.
A = Antwoord
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 

Slide 25 - Open question

Welk begrip past bij deze bron.
Gebruik een bronelement in je antwoord. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
B = Bron
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 

Slide 26 - Slide

Welk begrip past bij deze bron.
Gebruik een bronelement in je antwoord.
B = Bron
(Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.) 

Slide 27 - Open question

Welk begrip past bij deze bron.
Gebruik een bronelement in je antwoord. 
(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
C = Conclusie
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 28 - Slide

Welk begrip past bij deze bron.
Gebruik een bronelement in je antwoord.
C = Conclusie
(Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 

Slide 29 - Open question

Gebruikt de schrijver van de tekst zijn mening? 
Geef een voorbeelden uit de bron waaruit dat blijkt.

(Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) A = Antwoord
A = Antwoord
B = Bron
C = Conclusie
A = Antwoord (Herhaal de vraag en geef jouw antwoord.) 
B = Bron (Verwijs naar een onderdeel van de bron, zoals een symbool, een persoon of een stukje tekst.)  

C = Conclusie (Leg uit wat het verband is tussen het onderdeel van de bron en jouw antwoord.) 
De Germanen verschillen sterk [van de Galliërs], want ze hebben geen druïden die de heilige ambten vervullen en hechten ook niet veel waarde aan offers. Zij rekenen alleen dat wat zij kunnen zien en waarbij zij overduidelijk baat hebben tot de goden, namelijk de zon, het vuur en de maan; van andere goden hebben ze nooit gehoord. Ze vullen hun leven met de jacht en de krijgskunst […]. Mannen en vrouwen baden gezamenlijk in de rivieren en ze dragen [alleen] huiden of korte mantels van hertenvacht, waarbij een groot deel van hun lichaam onbedekt blijft. Ze besteden niet veel aandacht aan landbouw en hun voedsel bestaat grotendeels uit melk, kaas en vlees. Niemand heeft een vaste hoeveelheid land of eigen individuele grenzen […]. Ze beschouwen het als het enige echte blijk van hun dapperheid dat hun buren van hun landerijen worden verdreven en wegvluchten, en dat niemand zich in hun buurt durft te vestigen […]. Rooftochten buiten de grenzen van hun eigen staten worden niet als misdaden beschouwd […]

Slide 30 - Slide

Gebruikt de schrijver van de tekst zijn mening?
Geef een voorbeelden uit de bron waaruit dat blijkt.

Slide 31 - Open question