a1c - woordsoorten H1 t/m H5

Doel van deze les
Je leert over aanwijzend, vragend en onbepaalde voornaamwoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel van deze les
Je leert over aanwijzend, vragend en onbepaalde voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

We gaan verder met grammatica - woordsoorten.
  • zelfstandige naamwoorden
  • lidwoorden
  • bijvoeglijke naamwoorden
  • zelfstandig werkwoord, hulp- en koppelwerkwoorden
  • aanwijzend, vragend  en onbepaalde voornaamwoorden
  • voorzetsels en bijwoorden
 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
- Wat weet je nog van het zww, hww en kww?
-  bespreken huiswerk opdracht 3 en 6 (blz. 121) 
 en  opdracht 1, 2, 5 (blz. 151)

- Uitleg aanwijzend, vragend en onbepaalde vnw.

Slide 3 - Slide

  • Als in een zin met een ww.gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een ZELFSTANDIG WERKWOORD.  Het ww geeft aan wat het onderwerp doet!

  • Als in een zin met een nw.gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een KOPPEL WERKWOORD. Het ww geeft aan wat het onderwerp is (het koppelt een eigenschap, toestand of kenmerk)!

Slide 4 - Slide

Het koppelwerkwoord
Koppelwerkwoorden zijn: lijken, blijken, worden, zijn etc. 

Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat samen met een bijvoeglijk naamwoord en/of een zelfstandig naamwoord een naamwoordelijk gezegde vormt. 

Slide 5 - Slide

Het koppelwerkwoord is onderstreept:

Jaap is ziek.
Het meisje lijkt moe.
Mijn vader blijft een driftige man.

Slide 6 - Slide

Let op: als je een van deze werkwoorden gebruikt als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord is het geen koppelwerkwoord:

• Jaap is gisteren gepromoveerd. (is -> hww)
• Het meisje lijkt sprekend op haar moeder. (lijkt -> zww)
• Mijn vader blijft vandaag op kantoor. (blijft -> zww)

Slide 7 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 121)
1. beschikken - zww
2. wordt - hww, doorgebracht - zww
3. blijken - hww, zijn - kww
4. schijnen - hww, vergen - zww
5. zijn - kww
6. lijkt - hww, worden - kww
7. doen (onder) - zww
8. besteden - zww

Slide 8 - Slide

Antwoorden opdracht 6 (blz. 121)

Slide 9 - Slide

Antwoorden opdracht 6 (blz. 121)

Slide 10 - Slide

Antwoorden opdracht 6 (blz. 121)

Slide 11 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) (blz.150)
Zoals het woord al zegt, wijst het aanwijzend voornaamwoord iets of iemand aan dat al eerder in de zin is benoemd. De meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden zijn: 
deze, die, dit en dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde, zelf





Slide 12 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) wijzen iets of iemand aan.
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan maar ook alleen.

  • Dat schrift, die pen en dit potlood heb ik in deze winkel gekocht.
  • Deze rode fiets vind ik mooier dan die (groene). Vind jij dat ook?

Slide 13 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden wijzen iets of iemand aan.
Voorbeeld:


'dat' en 'die'  behoren tot meerdere woordsoorten
Als je 'dat' en 'die'  kunt vervangen door 'dit' en 'deze' dan zijn het aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 14 - Slide

Het vragend voornaamwoord
We kennen vier vragende voornaamwoorden: 
Wie, wat, welke, wat voor (een) 

Andere vraagwoorden die niet naar personen of dingen vragen zijn geen vragende voornaamwoorden, maar bijwoorden. 

Slide 15 - Slide

Het vragend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord (vr. vnw) De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin:
 

Wie heeft hier zitten roken? -> Wie: Vraagt naar een personen
Wat ligt daar op de grond? -> Wat: vraagt naar een ding
Welk boek was dat? -> Welk: vraagt naar een ding

Slide 16 - Slide

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!

Slide 17 - Slide

Het vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.


         Let op!
         Als 'wie' en 'wat' terugverwijzen naar een
eerder genoemd woord, dan zijn het GEEN vragend voornaamwoorden.
vb. Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde, loopt daarginds.


Slide 18 - Slide

onbepaald voornaamwoord

  • verwijst niet naar een specifieke persoon of ding
  • algemene verwijzing
  • voorbeelden: alles, niets, iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, ieder(e), menig(e), wat, ene, een of ander(e)

Slide 19 - Slide

onbepaald voornaamwoord
-Het woord is onbepaald voornaamwoord als het men betekent: Zulke goedkope schaatsen kun je (kan men) maar beter niet kopen.

-Het woordje wat is onbepaald voornaamwoord als het
iets betekent:
Heb je nog wat (iets) gekocht bij de Primark?

-Het woordje
het is een onbepaald voornaamwoord als het verwijst naar een tijd, weersomstandigheden of sfeer:
 – Het is vier uur en buiten is het guur, maar binnen is het heel gezellig. 


Slide 20 - Slide

Aan de slag...
Maak nu opdracht 1, 2 en 4 (blz. 151)
Over 10 min. gaan we de opgaven klassikaal bespreken. 
timer
10:00

Slide 21 - Slide

Antwoorden opdr. 1 (blz. 151)
Opdracht 1
1 Wie – vr.vnw, iets – onbep.vnw, zulke – aanw.vnw
2 Men – onbep.vnw, die – aanw.vnw, menigeen – onbep.vnw
3 iemand – onbep.vnw, dit – aanw.vnw, zelf – aanw.vnw
4 wat – onbep.vnw
5 welke – vr.vnw, iedereen – onbep.vnw
6 alles – onbep.vnw, zo’n – aanw.vnw, niets – onbep.vnw

Slide 22 - Slide

Antwoorden opdr. 2 (blz. 151)

Slide 23 - Slide

Antwoorden opdr. 3 (blz. 151)

Slide 24 - Slide

Antwoorden opdr. 3 (blz. 151)

Slide 25 - Slide

Je weet nu...

Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw), vragend voornaamwoord (vr. vnw) en een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) is en je kunt ze herkennen. 

Slide 26 - Slide

Huiswerk
Maak opdracht 1, 2 en 4 (blz. 151)
en leer de theorie van hoofdstuk 5 (blz. 150)

Maak van Cambiumned.nl


Slide 27 - Slide