What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Gr. Woordsoorten: Aanw., vr. en onbep.vnw.
Grammatica woordsoorten
Aanwijzend, vragend en onbepepaald voornaamwoord
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
3 videos
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica woordsoorten
Aanwijzend, vragend en onbepepaald voornaamwoord
Slide 1 - Slide
Vorige keer
ZWW
KWW
HWW
Slide 2 - Slide
Wat is het zww?
Ik wil ooit een keer parachutespringen!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen
Slide 3 - Quiz
Wat is het hww?
Als je wil schaatsen, moet het echt wel harder vriezen!
A
wil, schaatsen
B
wil, moet
C
schaatsen, vriezen
D
schaatsen, moet
Slide 4 - Quiz
Wat is het kww?
Hij is altijd blij geweest.
A
is
B
blij
C
geweest
D
is geweest
Slide 5 - Quiz
Vandaag
Voornaamwoorden:
aanwijzend ->
vragend ?
onbepaald *
Slide 6 - Slide
Welke vnw gebruik je zelf vaak, denk je?
Slide 7 - Mind map
Slide 8 - Video
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw.vnw)
wijst iets aan ->
Die
mountainbike
kan voor een zn staan ->
Dat
meisje
kan alleen staan ->
Deze
vulpen is mooier dan
die
.
Let op!
Geen aanw.vnw -> woorden die plaats of richting aangeven ( daar, daarheen, daarover, daarlangs.)
Slide 9 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw.vnw)
Meest voorkomende:
deze, die, dat, dit
Ook nog:
zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
Slide 10 - Slide
Wat is het aanw.vnw?
Ik weet niet of ik dit boek leuk vind.
A
of
B
vind
C
dit
D
niet
Slide 11 - Quiz
Wat is het aanw.vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
nou
B
boek
C
alweer
D
hetzelfde
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Video
Vragend voornaamwoord
(vr.vnw)
Meestal aan begin van een vraag.
-> Naart
welke
film ben je geweest?
Of aan begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
-> Monica vroeg met
wie
ik gisteren naar de film ben geweest.
Let op!
Geen vr.vnw -> waar, wanneer, hoe.
Slide 14 - Slide
Vragend voornaamwoord
(vr.vnw)
Meest voorkomende:
wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Slide 15 - Slide
Wat is het vr. vnw.?
Weet je al welk boek je gaat lezen?
A
weet
B
gaat
C
welk
D
lezen
Slide 16 - Quiz
Wat is het vr. vnw.?
Wat voor dier is dat?
A
voor
B
dat
C
wat voor
D
is
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Video
Onbepaald voornaamwoord
(onbep.vnw)
Duidt een persoon of een zaak aan.
Is wel vaag, het zegt niet precies wie of wat bedoelt wordt.
-> Er was vanmiddag
iemand
aan de telefoon die jou
iets
wou vragen.
Let op!
Drie lastige gevallen
Slide 19 - Slide
Onbepaald voornaamwoord
(onbep.vnw)
Drie lastige gevallen
Het woord
je
is onbep.vnw als het
men
betekent
-> Zulke goedkope schaatsen kun
je
maar beter niet kopen.
Wat
onbep.vnw als het
iets
betekent
-> Heb je nog
wat
gekocht bij de Primark?
Het
onbep.vnw als het niet naar iets verwijst, maar
tijd, weersomstandigheden
of
sfeer
weergeeft.
->
Het
is vier uur en
het
is buiten guur.
Slide 20 - Slide
Onbepaald voornaamwoord
(onbep.vnw)
Meest voorkomend:
iemand, niemand, iedereen, men (= je), het, (zo)iets, niets, alles, wat, elk(e), ieder(e), menig(e), menigeen, ene, (een) zekere, een of ander(e).
Slide 21 - Slide
Wat zijn de onbep.vnw?
In die winkel kun je bijna alles kopen
A
bijna alles
B
alles kopen
C
je, alles
D
kun je
Slide 22 - Quiz
Wat is het onbep.vnw
Niemand durfde de docent tegen te spreken.
A
tegen
B
niemand
C
durfde
D
spreken
Slide 23 - Quiz
OEFENEN: Vul het correcte vnw in.
Er kwam ..... Jansen aan de deur.
A
die
B
ene
C
deze
D
welke
Slide 24 - Quiz
OEFENEN: Vul het correcte vnw in.
Moeders trekken tweelingen vaak ...... kleren aan.
A
deze
B
die
C
dezelfde
D
wat
Slide 25 - Quiz
OEFENEN: Benoem het vnw.
Ik moet IEMAND om hulp vragen.
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw
Slide 26 - Quiz
OEFENEN: Benoem het vnw.
WAT vind jij eigenlijk van de opmerking van Jan?
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw
Slide 27 - Quiz
Samengevat:
Aanwijzende vnw zijn?
-> deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
Vragende vnw zijn?
-> wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Onbepaalde vnw zijn?
-> iemand, niemand, iedereen, men (= je), het, (zo)iets, niets, alles, wat, elk(e), ieder(e)
Slide 28 - Slide
Huiswerk
Bestuderen theorie, p. 150 in het handboek.
Maken opdracht 1 - 4, p. 151 in het handboek.
Slide 29 - Slide
More lessons like this
H5 aanwijzend, vragend en onbepaalde voornaamwoorden
February 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
A1B Woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw
March 2022
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
week 1: A1a woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw. + H6 vz en bw
January 2021
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
week 1: A1c woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw. + H6 vz en bw
January 2021
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Woordsoorten H5 aanw. vrag. onbep. vnw
March 2021
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
June 2023
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
week 1: A1b woordsoorten H4 zww/hww/kww + H5 aanw., vr. en onb. vnw
January 2021
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
a1c - woordsoorten H1 t/m H5
March 2022
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1