toets thema 5 bs 1 t/m 5

Toets thema 5 basisstof 1 t/m 5
De toets bestaat uit 50 vragen.
Lees de vragen rustig, je hebt tijd genoeg.
Geef antwoord in hele zinnen.
Als je klaar bent met deze toets en je hebt het netjes ingeleverd, 
dan ga je verder met de praktische opdracht.
Heel veel succes!!!!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Toets thema 5 basisstof 1 t/m 5
De toets bestaat uit 50 vragen.
Lees de vragen rustig, je hebt tijd genoeg.
Geef antwoord in hele zinnen.
Als je klaar bent met deze toets en je hebt het netjes ingeleverd, 
dan ga je verder met de praktische opdracht.
Heel veel succes!!!!

Slide 1 - Slide

Een prikkel is.......
A
informatie uit je omgeving
B
een zenuw

Slide 2 - Quiz

Sleep de prikkel en impulsen naar de juiste plaats in dit plaatje
Impuls (naar hersenen)
Prikkel
Impuls (naar spieren)

Slide 3 - Drag question

Wat is GEEN zintuig?
A
je oog
B
je oor
C
je neus
D
je vinger

Slide 4 - Quiz

1
2
3
4
5
In de zintuigcellen ontstaan impulsen
De impuls wordt door zenuwen naar de hersenen geleid
De hersenen verwerken de impulsen van alle zintuigen
Je wordt je bewust van wat je waarneemt
Een prikkel komt via het zintuig in de zintuigcel terecht

Slide 5 - Drag question

Wat is een impuls?
A
Bestaat niet
B
Elektrisch signaal
C
Prikkel
D
Zenuw

Slide 6 - Quiz

Wat vangen de zintuigcellen in je zintuigen op?
A
Impulsen
B
Licht
C
Prikkels
D
Zenuwen

Slide 7 - Quiz

Wat doen de talgklieren?
A
deze zorgen ervoor dat je bloed wordt vervoerd
B
deze maken talg om te kunnen voelen met je zintuigen
C
deze maken talg om je huid soepel en zacht te houden
D
deze zorgen ervoor dat je afkoelt

Slide 8 - Quiz

Lagen van de huid
Opperhuid
Lederhuid
Hoornlaag

Slide 9 - Drag question

Waaruit bestaat de opperhuid?
A
Hoornlaag en lederhuid
B
Hoornlaag en kiemlaag
C
Kiemlaag en lederhuid
D
Lederhuid en onderhuidsbindweefsel

Slide 10 - Quiz

Welke zintuigen zitten dieper in de lederhuid?
A
drukzintuigen
B
tastzintuigen

Slide 11 - Quiz

Onderdelen van de huid
bloedvat
Haar
Haarspiertje
Hoornlaag
vetweefsel
Zweetklier
Talgklier

Slide 12 - Drag question

Bij een .....graads verbranding zijn de opperhuid en de lederhuid beschadigd.
A
eerste
B
tweede
C
derde

Slide 13 - Quiz

Zet het onderdeel van je oor bij het juiste nummer:
3
4
10
2
7
11
oorschelp
trommelvlies
slakkenhuis
gehoorbeentjes
gehoorzenuw
gehoorgang

Slide 14 - Drag question

Gehoorschade krijg je wanneer de
gehoorzintuigcellen in je oor beschadigen.
Waar zitten de gehoorzintuigcellen
in het oor?
A
in de gehoorgang
B
in de gehoorzenuw
C
in het slakkenhuis
D
in het trommelvlies

Slide 15 - Quiz

Hoe komt het geluid je oor binnen? Plaats de onderdelen in de juiste volgorde
Gehoorgang
Trommelvlies
Gehoorbeentjes
Slakkenhuis
Gehoorzenuw

Slide 16 - Drag question

Geluiden zijn .... van de lucht
A
decibellen
B
trillingen

Slide 17 - Quiz

Welk onderdeel zorgt ervoor dat de druk buiten je oor en binnen in je oor even groot is?
A
Gehoorgang
B
Buis van Eustachius
C
Slakkenhuis
D
Trommelvlies

Slide 18 - Quiz

Welke delen van het oog kunnen het oog draaien?
A
De oogleden
B
De oogspieren
C
De oogzenuw
D
De pupillen

Slide 19 - Quiz

Welk onderdeel van het oog beschermt je oog niet?
A
hoornvlies
B
ooglid
C
wenkbrauw
D
wimper

Slide 20 - Quiz

Hoe heet het buitenste vlies van je oog, die je oog beschermt?
A
Harde oogvlies
B
Hoornvlies
C
Netvlies
D
Vaatvlies

Slide 21 - Quiz

Welk vlies in je oog voert voedingsstoffen naar je oog?
A
Het hoornvlies
B
Het netvlies
C
Het vaatvlies

Slide 22 - Quiz

Sleep de onderdelen naar de juiste plek in het oog!
Netvlies
Pupil
Hoornvlies
Blinde vlek

Slide 23 - Drag question

Zorg dat de juiste onderdelen van de buitenkant van het oog op de juiste plek komen te staan.
Bovenste ooglid
Bovenste ooglid: beschermt het oog tegen uitdroging, fel licht en voorwerpen die niet in het oog horen.
Oogwit
Oogwit: ookwel het harde oogrok genoemd, biedt stevigheid aan het oog.
Pupil
Pupil: kan groter en kleiner worden door spiertjes in de iris. Hierdoor wordt de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt geregeld.
Wimpers
Wimpers, zorgen ervoor dat stofdeeltjes en zweet niet je ogen in komt.
Onderste ooglid
Onderste ooglid: beschermt het oog tegen uitdroging, fel licht en voorwerpen die niet in het oog horen.
Traanbuis
Traanbuis: deze buis voert het traanvocht af naar de neusholte.
Wenkbrauw
Wenkbrauw: zorgt ervoor dat zweet, vuil en andere deeltjes niet het oog in komen.
Iris
Iris: door pigment wordt de kleur van de iris bepaald. Ook zorgen de spiertjes van de iris dat de pupil groter en kleiner kan worden.

Slide 24 - Drag question

De gele vlek:
A
Een plek met zintuigcellen waar je het scherpst ziet
B
is een lichtdoorlatende beschermlaag
C
Regelt de hoeveelheid licht die in het oog valt
D
Stuurt impulsen naar de hersenen

Slide 25 - Quiz

Als je verziend bent krijg je een:
A
+ bril, met bolle lezen
B
+ bril, met holle lenzen
C
- bril, met bolle lenzen
D
- bril, met holle lenzen

Slide 26 - Quiz

Welk nummer is het glasachtig lichaam?

Slide 27 - Open question

Wat is het netvlies?
Wat is het vaatvlies?
A
R=Netvlies S=Vaatvlies
B
R=Netvlies Q=Vaatvlies
C
S=Netvlies R=Vaatvlies
D
S=Netvlies Q=Vaatvlies

Slide 28 - Quiz

Wat is de functie van je lens
A
het boller of platter maken van het oog
B
maakt je beeld scherp op het harde oogvlies
C
maakt het beeld scherp op je netvlies
D
maakt het beeld scherp op je vaatvlies

Slide 29 - Quiz

Iemand die bijziend is kan ...
A
Van dichtbij scherp zien.
B
Van veraf scherp zien.

Slide 30 - Quiz

Wat is de functie van het netvlies?
A
Het geeft bescherming aan het oog
B
Het geleidt de impulsen naar de hersenen
C
Het vangt lichtprikkels op en zet deze om in impulsen
D
Hierdoor lopen de bloedvaten van het oog

Slide 31 - Quiz

een bericht sturen met je telefoon
een kuiken kruipt uit een ei
fietsen
gelijkwaardigheid
iedereen moet zich aan de verkeersregels houden
Signaal
Aangeboren gedrag
Aangeleerd gedrag
Waarde
Norm

Slide 32 - Drag question

Waar of niet waar?
Gedrag bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

Exit ticket: Wat is een bewuste reactie?
A
Een reactie die je niet kunt controleren
B
Een reactie die je niet verwacht
C
Een reactie die vanzelf gaat
D
Een reactie waarbij je bewust nadenkt

Slide 34 - Quiz

Aangeboren gedrag
Aangeleerd gedrag

Slide 35 - Drag question

wat is een respons?
A
een signaal naar de hersenen
B
een signaal vanaf de hersenen naar spieren
C
prikkels waarnemen
D
reageren op prikkels

Slide 36 - Quiz