B1K Chapter 1 Summary

Hasan
Yfke
Suze
Sem
Kelly
Brechtje
Jacky
Benjamin
Karlijn
Dania
Jeremiah
Saar
2023/ 2024  Docent
Najéaly
Arda
Sophie
Sara
Liyana
Patryk
Lennaert
Julot
Lenne
Eymen
Moustafa
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Hasan
Yfke
Suze
Sem
Kelly
Brechtje
Jacky
Benjamin
Karlijn
Dania
Jeremiah
Saar
2023/ 2024  Docent
Najéaly
Arda
Sophie
Sara
Liyana
Patryk
Lennaert
Julot
Lenne
Eymen
Moustafa

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Goodmorning!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

What are we going to do today?
  • toetsweek
  • grammatica uitleg + oefenen

woordjes leren
stones bekijken + oefenen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
Gebruik: wanneer iets altijd, vaak of nooit gebeurt. feiten/gewoontes
Hoe: SHIT-Happens regel
She, he en it - krijgen achter het werkwoord een -s
  • I like
  • you like
  • he / she / it likes
  • we like
  • you like
  • they like
Vaak worden deze signaalwoorden gebruikt:
every day, often, frequently, every Tuesday, twice a week etc.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Present simple
We often ........... (to talk) about or holiday.
A
talk
B
talks

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.
A
wear
B
wears

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Grammar: Present simple
1. Wanneer gebruik je de present simple?
2. Hoe maak je de present simple? 
3. Zijn er belangrijke spellingsregels?
4. Zijn er uitzonderingen waar je rekening mee moet houden?

Deze antwoorden vormen je samenvatting, deze gebruik je om in groepjes aan elkaar de Present Simple uit te leggen. 

timer
2:00
timer
5:00

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoorden in de Engelse taal

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn persoonlijk voornaamwoorden?
Persoonlijk voornaamwoorden vervangen een persoon of ding in een zin. 
Ze worden gebruikt om te verwijzen naar de spreker, de luisteraar of andere mensen en dingen.

Slide 13 - Slide

Geef een korte uitleg over wat persoonlijk voornaamwoorden zijn.
Voorbeelden van persoonlijk voornaamwoorden

Slide 14 - Slide

Laat de leerlingen voorbeelden van persoonlijk voornaamwoorden herhalen en hardop uitspreken.
Persoonlijke voornaamwoorden
I ->  gebruik je om naar jezelf te verwijzen.
You -> gebruik je om naar 1 of meerdere personen te verwijzen.
He -> gebruik je om naar een man of jongen te verwijzen.
She -> gebruik je om naar een vrouw of meisje te verwijzen.
It -> gebruik je om naar een object, dier of iets onpersoonlijks te verwijzen.
We -> gebruik je om naar meerdere personen te verwijzen, inclusief jezelf.
They ->  gebruik je om naar meerdere personen of dingen te verwijzen.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijke voornaamwoorden
Je gebruikt persoonlijke voornaamwoorden voor mensen, dieren en dingen.
  • Je gebruikt I, you, he, she, it, we, you, en they voor het werkwoord.
  • Je gebruikt me, you, him, her, it, us, you, en them na het werkwoord.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Welke woorden na het werkwoord?
I like Jim -> Jim likes ___
You like her -> she likes ___
He likes me -> I like ___
It is good -> I like __
We like you -> You like __
You like us -> We like ___
They like him -> He likes ____

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Interrogative pronouns 
Vraagwoorden in het Engels

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Grammar vraagwoorden
  • Ook in het Engels heb je verschillende vraagwoorden zoals in het Nederlands (wat, waar, wie, hoe, etc)
  • who, what, why, which, when, how, where

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Korte samenvatting
Who:                       je gebruikt who om te vragen wie er wordt bedoeld.
What:                     je gebruikt what om te vragen wat iets is.
Where:                  je gebruikt where om te vragen naar een plaats.
When:                   je gebruikt when om te vragen naar een tijd.
Why:                      je gebruikt why om te vragen naar een reden
How:                      je gebruikt how om te vragen naar de manier waarop iets                                            gebeurt, of gevoelens.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

... are those people?

A
Who
B
Why
C
What
D
When

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

... is my bike?

A
Why
B
Who
C
When
D
Where

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

... are you angry?

A
When
B
Why
C
Who
D
How

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

... is your dad?

A
Why
B
When
C
How
D
Where

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions