This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Schrijven H4
Slide 1 - Slide
Lesdoelen:
Ik kan / weet:
een betoog schrijven met een inleiding, middenstuk en slot.
Slide 2 - Slide
Afgelopen week
Inleiding en slot schrijven
Tekststructuren gebruiken
Slide 3 - Slide
In welke alinea's van een overtuigende tekst staat het standpunt?
A
inleiding en middenstuk
B
middenstuk en slot
C
inleiding en slot
D
inleiding, middenstuk en slot
Slide 4 - Quiz
Welke tekststructuur past niet bij een betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur
Slide 5 - Quiz
https:
Slide 6 - Link
Opbouw: Inleiding
Inleiding heeft 2 functies:
- aandacht trekken lezer
- standpunt/stelling van schrijver introduceren
Slide 7 - Slide
Het schrijven van een betoog
DOEL: lezers overtuigen van jouw standpunt
HOOFDGEDACHTE: jouw standpunt
Feitelijke informatie gebruiken om argumenten te onderbouwen of tegenargumenten te weerleggen (Gebruik van goede bronnen).
Goede opbouw: Inleiding -kern - slot
Slide 8 - Slide
Wat is een standpunt
A
Hoe je over iets denkt
B
Dingen die met elkaar te maken hebben
C
Wat vaak voorkomt
D
De ruzie
Slide 9 - Quiz
Hoe trek je de aandacht?
Actualiteit
Anekdote
Geschiedenis
Voorbeeld
Slide 10 - Slide
Opbouw: Kern (middenstuk)
Bestaat uit minimaal drie alinea's:
- argumenten voor + onderbouwing (sterkste)
- argument voor + onderbouwing
- tegenargument + weerlegging.
Per argument één alinea (witregel na elke alinea)
Let op het gebruik van signaalwoorden
Slide 11 - Slide
Opbouw: Kern (middenstuk)
Opbouw kernalinea's:
Het argument staat in de kernzin (1e, 2e of laatste zin).
Rest van de alinea ondersteunt het argument: is dus uitwerking, verklaring, toelichting of voorbeeld (a.d.h.v. bronnen).
Slide 12 - Slide
Een argumentenstructuur is als volgt opgebouwd:
A
Welk onderwerp ga je behandelen?
Wat zijn de voordelen en nadelen?
Wat is de conclusie?
B
Wat is het onderwerp?
Welke aspecten van het onderwerp bespreek je?
Wat is, samengevat, het belangrijkste.
C
Standpunt
argumenten voor en argumenten tegen met weerlegging
conclusie
D
Welke vraag staat centraal?
Welke antwoorden zijn er op de vraag?
Wat is je conclusie of samenvatting?
Slide 13 - Quiz
Wat is een argument?
A
Met een argument onderbouw je iets. Het is controleerbaar.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.
Slide 14 - Quiz
Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in
Slide 15 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij tegenargumentatie en weerlegging?
A
ofschoon
B
echter
C
daarbij
D
hoewel
Slide 16 - Quiz
Wat is het verschil tussen signaalwoorden en verwijswoorden?
Slide 17 - Open question
Opbouw: Slot
Het slot bestaat uit:
herhaling standpunt (= conclusie) in andere woorden;
een toekomstverwachting, een aansporing, een aanbeveling, een afweging. Je kiest steeds de afronding die het beste bij de tekst past (en is dus afhankelijk van schrijfdoel, tekstsoort, tekststructuur en de inleiding).
Slide 18 - Slide
Toen ik 's morgens de deur uitging, zag ik dat er voor het gebouw van de peuterspeelzaal al een hele rij met mensen stond en ik dacht: die mensen hebben allemaal een mening. Een overtuiging. Een partij. En ik? Ik heb niks en ik hoor nergens bij. Ik ben een zwevende kiezer.
A
Dit tekstgedeelte is een beschrijving.
B
Dit tekstgedeelte is een aanleiding.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.
Slide 19 - Quiz
Maar op welke partij stem je als alle partijen op elkaar lijken? Als iedere partijleider - min of meer - hetzelfde zegt? En toch doet alsof dat niet zo is. Kies je dan voor degene die het hardst schreeuwt? Of sluit je je aan bij de partij van de persoon die je het aardigst lijkt? Of het grappigst?
A
Dit tekstgedeelte is een argument.
B
Dit tekstgedeelte is een tegenstelling.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een oplossing.
Slide 20 - Quiz
Uiteindelijk besloot ik dat ook ik niet kon achterblijven. Vijf minuten voor het sluiten van de stembus stapte ik moedig het stemlokaal binnen. De oververmoeide vrijwilliger gaf me een stembiljet en even laten koos ik partij. Ik had me in geen dagen zo licht gevoeld. Ik was eindelijk geen zwever meer.
A
Dit tekstgedeelte is een uitleg.
B
Dit tekstgedeelte is een oorzaak.
C
Dit tekstgedeelte is een toelichting.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.
Slide 21 - Quiz
Wat is een betoog?
A
een tekst waarin je iets uitlegt.
B
een tekst waarin je overtuigt.
C
een tekst waarin je alle kanten bekijkt.
D
een tekst die tot actie aanzet.
Slide 22 - Quiz
Wat moet er in de inleiding van een betoog staan?
A
anekdote
B
feiten
C
stelling
D
vraag
Slide 23 - Quiz
Op basis van de titel zal dit wel een .... zijn
A
betoog
B
beschouwing
C
uiteenzetting
D
amuserende tekst
Slide 24 - Quiz
Welke informatie wordt er veelal gebruikt in een betoog?
A
objectieve informatie
B
subjectieve informatie
C
zowel objectieve als subjectieve informatie
D
allebei niet
Slide 25 - Quiz
Controle
Je maakt de sleepvraag op de volgende slide, waarbij de vraag is:
Welk functiewoord past bij de inleiding, de kern of het slot?
Slide 26 - Slide
inleiding
kern/middenstuk
slot
aanleiding
stelling
anekdote
conclusie
samenvatting
uitwerking
argument
constatering
afweging
aanbeveling
oorzaken
gevolgen
Slide 27 - Drag question
Ik kan nu een (beter) betoog schrijven.
A
Ja
B
Waarschijnlijk
C
Nee
Slide 28 - Quiz
A
B alinea-nummers
C deelonderwerpen
D inhoud in steekwoorden
Inleiding
1
2
Stuk met deelonderwerpen
3
4
5
6
Slot
7
Conclusie / samenvatting etc.
Onderwerp: …
Tekstdoel: …
Hoofdgedachte: ...
Slide 29 - Slide
Huiswerk week 2
H4 schrijven blz. 114-115
opdracht 1 t/m 3
+
brainstormformulier betoog
Inleveren via Teams - opdrachten
uiterlijk ma 18-01 8.00 uur
Slide 30 - Slide
Betogen lezen
Op de volgende slides vind je twee voorbeelden van een betoog.
Ze lijken erg op elkaar, maar toch zitten er een aantal verschillen in.
Lees beide betogen goed door. Wat is het beste betoog?
Vergelijk: structuur, signaalwoorden en spelfouten.