This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Good morning 1AH
Slide 1 - Slide
Lesson plan
Grammar revision
Test yourself
Slide 2 - Slide
Aim
At the end of this lesson you'll understand all the grammar
Slide 3 - Slide
Questions with to be (page 45)
Vraagzinnen met to be maak je door de vorm van to be (am, is, are) vooraan in de zin te zetten. De rest van de zin blijft hetzelfde. VB. We are late --> Are we late? VB. She is nice --> Is she nice?
Slide 4 - Slide
Questions with to have/has got
Vraagzinnen met to have/has got maak je door de vorm van to have/has got vooraan in de zin te zetten. De rest van de zin blijft hetzelfde.
She has got a boyfriend.------------------------Has she got a boyfriend?
We have got a car.-------------Have we got a car?
Slide 5 - Slide
Plurals
Textbook page 45
Slide 6 - Slide
Plurals.... short summary
Textbook page 45
Plural = ?
Bij een zelfstandig naamwoord plak je er een -s achter.
Woorden die eindigen op een -s krijgen -es.
Woorden die eindigen op een -o krijgen -es.
Woorden die eindigen op een medeklinker -y krijgen -ies.
Woorden die eindigen op -F(e) krijgen -ves.
Leren uit het hoofd.
Slide 7 - Slide
Meervoud: algemeen
Slide 8 - Slide
Meervoud: s-klank
Slide 9 - Slide
Meervoud: medeklinker+o
Slide 10 - Slide
Meervoud: -f / -fe
Slide 11 - Slide
Meervoud: medeklinker+y
Slide 12 - Slide
Meervoud: klinker+y
Slide 13 - Slide
Meervoud: Uitzonderingen 1
Slide 14 - Slide
Meervoud: Uitzonderingen 2
Slide 15 - Slide
Comparative - superlative
Slide 16 - Slide
Comparative and superlative
To describe things or people you use nouns. naamwoorden.