Schrijfopdracht - wensen en feliciteren

Wanneer feliciteer je
iemand?
1 / 34
next
Slide 1: Mind map
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wanneer feliciteer je
iemand?

Slide 1 - Mind map

Woorden
Fijne verjaardag! 
Gefeliciteerd! 
Proficiat (met je verjaardag)!
Veel beterschap!
Gefeliciteerd (met je zwangerschap)!
Veel succes (met je nieuwe baan / op je nieuwe school / met je examen / …)!

Slide 2 - Slide

Woorden
Gefeliciteerd (met je baby)!
Gecondoleerd!
Sterkte.
Alsjeblieft - Dankjewel.
Alstublieft - Dankuwel.
Gefeliciteerd (met jullie huwelijk)!

Slide 3 - Slide


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Ik hoop dat je snel beter wordt.
B
Ik wens je veel pijn.
C
Veel beterschap gewenst.

Slide 4 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Sterkte met je cadeau.
B
Alsjeblieft.
C
je bent jarig.

Slide 5 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Alsjeblieft.
B
Ik wens jullie een mooi leven samen.
C
Veel beterschap met jullie huwelijk.

Slide 6 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Veel succes op je nieuwe school.
B
Gelukkig nieuwjaar.
C
Proficiat.

Slide 7 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Proficiat met je zwangerschap.
B
Gefeliciteerd met je huwelijk.
C
Proficiat met de geboorte van je kindje.

Slide 8 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Proficiat.
B
Sterkte.
C
Veel beterschap.

Slide 9 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Proficiat met je verjaardag.
B
Gelukkig nieuwjaar.
C
Sterkte.

Slide 10 - Quiz


Wat kun je zeggen/ schrijven?
A
Proficiat.
B
Fijne zwangerschap.
C
Sterkte.

Slide 11 - Quiz

proficiat met je baby!
Veel beterschap.
Proficiat met je nieuwe baan.
Gelukkige verjaardag!
Gelukkig nieuwjaar!
Succes met verhuizen.

Sterkte!

Slide 12 - Drag question


Voor wie is het kaartje?
A
Voor Nora
B
Voor Emma
C
Voor Rosa
D
Voor de baby

Slide 13 - Quiz


Van wie is het kaartje?
A
Van Nora
B
Van Emma
C
Van Rosa
D
Van de baby

Slide 14 - Quiz


Wat is het bericht op het kaartje?
A
Gelukkig nieuwjaar
B
succes
C
Proficiat met je verhuis
D
Proficiat met je baby

Slide 15 - Quiz


Voor wie is het kaartje?
A
Voor mama
B
Voor een man
C
Voor Pieter
D
Voor Rosa

Slide 16 - Quiz


Van wie is het kaartje?
A
Van mama
B
Van een man
C
Van Pieter
D
Van Rosa

Slide 17 - Quiz


Wat is het bericht op het kaartje?
A
Veel succes met je werk.
B
Veel succes met je test.
C
Veel succes vandaag.
D
Veel succes met je verhuis.

Slide 18 - Quiz

Schrijf nu zelf een kaartje.

Kijk goed: 

  • Voor wie ?
  • Wat ?
  • Van wie ? 

Slide 19 - Slide

Aan wie schrijf jij een kaartje?
Begin met beste/lieve/hallo/hoi/dag
Beste Mohammed,

Slide 20 - Open question

Waarom schrijf je een kaartje?

Slide 21 - Open question

Schrijf van wie het kaartje is:
Groetjes,
Sarina

Slide 22 - Open question

Schrijf het hele kaartje hier: Schrijf voor wie, schrijf het bericht en schrijf van wie.

Slide 23 - Open question

Uitnodiging
Doel: Leerlingen oefenen met het schrijven van een informele uitnodiging.

Slide 24 - Slide

Schrijf een uitnodiging
Je hebt een feestje gepland en wilt een vriend(in) uitnodigen om te komen. 
Schrijf een kort briefje of een uitnodiging waarin je het volgende vertelt:

-Wanneer je het feestje houdt.
-Waar het feestje is.
-Wat er gaat gebeuren (bijvoorbeeld muziek, eten, spellen, etc.).
-Vraag of de vriend(in) kan komen.

Slide 25 - Slide

Wat is de volgorde in een zin?
A
tijd - werkwoord - persoon - plaats - rest
B
rest - werkwoord - tijd - persoon - plaats
C
Persoon - werkwoord - tijd - plaats - rest
D
werkwoord - tijd - persoon - plaats - rest

Slide 26 - Quiz

Wat kan je schrijven?
-Wanneer je het feestje houdt.

Slide 27 - Open question

Wat kan je schrijven?
-Waar het feestje is.

Slide 28 - Open question

Waar is het werkwoord in een zin met twee werkwoorden?

A
achter het 1e werkwoord: Ik ga slapen op maandag
B
achteraan: Ik ga op maandag slapen

Slide 29 - Quiz

Wat kan je schrijven?
-Wat er gaat gebeuren (bijvoorbeeld muziek, eten, spellen, etc.).

Slide 30 - Open question

Wat is de volgorde bij een vraag met werkwoord?
A
Werkwoord - persoon - rest ?
B
persoon - werkwoord - rest?
C
persoon - rest - werkwoord?
D
werkwoord - rest - persoon?

Slide 31 - Quiz

Wat vraag je?
A
Kom je op het feestje?
B
je komt op het feestje?
C
je op het feestje komen?
D
Komt op het feestje je?

Slide 32 - Quiz

Wat kan je schrijven?
- Vraag of de vriend(in) kan komen

Slide 33 - Open question

Schrijf de uitnodiging 
-Wanneer je het feestje houdt.
-Waar het feestje is.
-Wat er gaat gebeuren (bijvoorbeeld muziek, eten, spellen, etc.).
-Vraag of de vriend(in) kan komen.

Klaar? Kom bij de docent voor een groepje van 3 mensen om feedback te geven.
timer
10:00

Slide 34 - Slide