2B Recap Unit 5

Recap Unit 5
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Recap Unit 5

Slide 1 - Slide

Recap Unit 5
Wat is belangrijk voor de toets?

Study Box
- Woordjes (blokje 1, 2, 3 en 5)
- Grammatica
- Expressions (blokje 5)

Slide 2 - Slide

Grammatica: Can
Je gebruikt can om te zeggen dat je iets kunt of mag

- I can ride a bike 
Ik kan fietsen   

- He can watch a movie tonight 
Hij mag vanavond een film kijken

Slide 3 - Slide

Grammatica: Can't

Je gebruikt can't wanneer je wilt zeggen dat je iets niet kunt of niet mag
(can't wordt gemaakt door can + not)   

You can't swim here 
Je kunt hier niet zwemmen

Slide 4 - Slide

Grammatica: Could
- Could betekent 'zou kunnen'  
I could phone for a taxi / Ik zou een taxi kunnen bellen   

- Could betekent 'zou mogen' 
You could go too / Je zou ook mogen gaan   

- Could betekent 'kon' 
She could see the lions / Ze kon de leeuwen zien    

Slide 5 - Slide

Grammatica: Couldn't

Je gebruikt couldn't (gemaakt door could en not) om te zeggen dat iets NIET kon (verleden tijd)   

She couldn't see the lions 
Ze kon de leeuwen niet zien

Slide 6 - Slide

Can en could: vragen maken
Je kunt can en could ook gebruiken om een vraag te stellen.
Je zet can of could dan aan het begin van de zin   

- Can I ask you something? / Mag ik jou iets vragen? 
- Could we see the animals? / Zouden we de dieren mogen zien?    
Let op: could is beleefder dan can!

Slide 7 - Slide

Je mag hier NIET linksaf
A
You can go left here
B
You can't go left here

Slide 8 - Quiz

Je kunt hier pizza's krijgen
A
You can get pizzas here
B
You can't get pizzas here

Slide 9 - Quiz

Je zou naar de bioscoop mogen gaan
A
You can go to the movies
B
You could go to the movies

Slide 10 - Quiz

Ik kon niet naar de winkel gaan
A
I can't go to the store
B
I couldn't go to the store

Slide 11 - Quiz

Zouden we een pizza mogen kopen?
A
Could we buy a pizza?
B
Can we buy a pizza?

Slide 12 - Quiz

Meervoud Engels   

+s achter het woord 
dog = dogs   

Woord op ssh? +es 
kiss = kisses  
 
Woord op medeklinker + -y? +ies 
city = cities
Uitzonderingen   

Kind - kinderen 
Child - children   

Voet - voeten 
Foot - feet   

Man - mannen 
Man - men   

Vrouw - vrouwen 
Woman - women

Slide 13 - Slide

One cat
A
Two catten
B
Two cats

Slide 14 - Quiz

One mix
A
Two mixs
B
Two mixes

Slide 15 - Quiz

One party
A
Two parties
B
Two party's

Slide 16 - Quiz

One man
A
Two men
B
Two mans

Slide 17 - Quiz

Verleden tijd (Past simple)     

1. Werkwoord + ed   

2. Werkwoord met -y = - ied   

3. Iets wat gebeurd is = was /were
I + SHIT = was
De rest = were
Uitzonderingen    

  Onregelmatig werkwoord = 2e rijtje   
Uit je hoofd leren!   

Gaan - ging - gingen
Go - went - gone

Gisteren ging ik naar de dierentuin = Yesterday I went to the zoo

Slide 18 - Slide

Verleden tijd van I walk
A
I walked
B
I walkt

Slide 19 - Quiz

Verleden tijd van I cry
A
I cryd
B
I cried

Slide 20 - Quiz

Verleden tijd van he is
A
He was
B
He were

Slide 21 - Quiz

Verleden tijd van you go
A
You goed
B
You went

Slide 22 - Quiz

Nu jullie!
- Grammaticatrainer Lesson 2
- Grammaticatrainer Lesson 4

Klaar?

- Woordtrainer Unit 5


Slide 23 - Slide

Oefentoets 
Unit 5

Good luck!

Klaar? Je mag in stilte iets voor jezelf doen!

Slide 24 - Slide

Spel
Guess what?


Slide 25 - Slide