(In)formele brief/mail schrijven

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Écrire une lettre (in)formelle

L'ordre des mots

onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp + bepaling

Je mange une glace pendant les vacances

Ik eet een ijsje in de vakantie

J'ai mangé une glace (ik heb een ijsje gegeten)

Je vais manger une glace (ik ga een ijsje eten)

De werkwoorden staan altijd bij elkaar!

van 1 tot en met 10 juli

1. du 1 au 10 juillet
2. de le 1 à le 10 juillet
3. du premier au 10 juillet
4. du premier aux dix juillet

ik heb een goede algemene ontwikkeling =

1. je suis une bonne culture générale
2. j'ai une mauvaise culture générale
3. j'ai une bonne culture générale
4. je suis une mauvaise culture générale

het buitenland =

1. l'avion
2. le trésor
3. le voyage
4. l'étranger

het advies =

1. le conseil
2. la peau
3. la frontière
4. la valise

vertaal:
Ik zou graag mijn Frans verbeteren.

Vervoeg ''regarder'' in de présent, passé composé (je- + tu vorm)

wat is de ik- vorm (présent) van
avoir, être + aller

hij heeft gelijk =

1. il a raison
2. il a tort
3. il est d'accord
4. il est égal

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 

Opsomming

Reden

Tegenstelling

Conclusie

car

mais

par contre

donc

en plus

au contraire

comme

ensuite

alors

d'abord

puis

parce que

bref

cependant

Vertaal:
mijn goede eigenschappen zijn...

Hoe vertaal je:
in/naar Nice

Hoe vertaal je:
in Frankrijk / naar Frankrijk

vertaal:
Ik kom uit Nederland

In het Frans gebruik je veel vaker dat dan in het Nederlands. In het Nederlands kun je zeggen:

Ik vind school leuk. In het Frans kan dat niet. Je moet dan zeggen: Ik vind dat school leuk is.

Dus: Je trouve que l’école est amusante.

Je crois que l’examen est facile.

Ik vind dat =

Ik weet dat =

ik denk dat =

handige zinnen:

Comment ça va? Moi, ça va très bien, parce que…

 Moi, ça ne va pas très bien, parce que…

Je suis désolé(e) que je ne t’ai pas écrit plus tôt.

Et toi? C’est comment pour toi?

Tu me manques beaucoup!

J’espère que tu m’écris rapidement/vite.

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord tussen haakjes.

Je/j' (faire)

Tu (finir)

Elle (partir)

Nous (être)

Vous (attendre)

Ils (partir)

été

fini

partis

partie

fait

attendu

avons

avez

sont

as

est

ai

Aussi / également / de plus / en outre

Géén aussi vooraan de zin (enkel in het midden)

De plus / en outre = bovendien

    De plus, je parle français

 / Je parle aussi français.

In een lettre formelle is mooier: je parle également le français.

verbind het signaalwoord met de juiste vertaling

daarentegen

dus

echter/ toch

om die reden/ daarom

vanwege/door

maar

bijvoorbeeld

en

par contre

donc

pourtant

c'est pourquoi

à cause de

mais

par exemple

et

Welke is juist?

1. Je fais beaucoup de la natation.
2. Je fais beaucoup le nager.
3. Je fais beaucoup nager.
4. Je fais beaucoup de natation.

Beaucoup de...

'Beaucoup' (veel) is een woord van hoeveelheid

Je gebruikt dan de/d'

Geldt ook voor peu de/d'

Qu'est-ce que tu trouves encore difficile?