week 5 (41) - mavo/havo Herhaling ww être-lidwoorden- spreekoefeningen

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Klassentaal
Pak je laptop en log in LessonUp!

Slide 2 - Slide


Hoe zeg je 'ik heb een vraag' in het Frans?
A
Tu as quel âge?
B
Tu habites où?
C
Tu t'appelles comment?
D
J'ai une question?

Slide 3 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans 'Mag ik naar de wc'?
A
Il s'appelle comment?
B
Je peux aller aux toilettes?
C
Tu habites à Zwolle?
D
Comment ça va?

Slide 4 - Quiz

Wat moet je voor de toets leren?
- Werkwoord être
- Tellen tot 15 (schrijven in Fr)
- Lidwoorden
- Woordjes (leren zoals in het boek 'Page jaune)
Zinnen (Nl > Fr en Fr > Nl)

Slide 5 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire? (wat gaan we doen?)

Zich voorbereiden voor de toets chapitre 1

Slide 6 - Slide

Le verbe être 

Wat betekent het ww 'être'?
Is hij onregelmatig?

Rijtje helemaal uit je hoofd leren! 

Slide 7 - Slide

Oefenen

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

even oefenen...

Slide 10 - Slide

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 11 - Drag question

Wat moet er op de stippelijn komen te staan.

Je... Hollandais(e), Francais(e), etc.
A
es
B
est
C
sommes
D
suis

Slide 12 - Quiz

Tu... Hollandais(e)?
A
suis
B
sont
C
es
D
sommes

Slide 13 - Quiz

Parler ! oefenen in tweetallen
A: Comment vas-tu? / Ça va?
B. Ça va bien! Ça va, Ça va mal.
A. Tu es français(e)? 
B. Non, je suis hollandais(e). 
B. Et toi? Tu es français(e)? 
A. Non, je suis hollandais(e). 

timer
2:00

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

le, la = de/het

... garçon
A
une
B
la
C
le
D
un

Slide 18 - Quiz

un, une = een

... fille
A
un
B
le
C
la
D
une

Slide 19 - Quiz

Hoe leer je voor een schriftelijke test?
Schrijf het op!

Slide 20 - Open question

Wat is in het Fr. : tu as quel âge?
=
hoe oud ben jij?
A
Je suis ... ans
B
j'ai ... ans

Slide 21 - Quiz

Let op! 

Om te zeggen of te vragen hoe oud iemand is, gebruik je in het Frans het ww avoir (hebben). In het NL gebruik je het ww zijn.

Tu as quel âge? Hoe oud ben je?
J'ai 12 ans. Ik ben 12 jaar.

Slide 22 - Slide

Parler ! oefenen in tweetallen
A. Bonjour, comment tu t'appelles ?                  
B. Je m'appelle ...  et toi?                        
A. Je m'appelle ...                                       .
B. Tu as quel âge?
Hoe oud ben jij
A. J’ai 11/12 ans. Et toi?
B. J’ai 11/12 ans.                                            

timer
2:00

Slide 23 - Slide

Wat heb je nodig om te oefenen voor de toets chapitre 1?
Le livre de texte (textboek) en le livre d'exercice (werkboek
)
Test jezelf leçon 4, 5, 7 maken! > via E pack: 'D’accord'.
Nakijken Chapitre 1
Grammaticatrainer bij leçon 4 op e-pack
Woordtrainers bij elke leçon

Als je klaar bent > leçon 6 maken.

Slide 24 - Slide

0

Slide 25 - Video