4M oefentoets evolutie

oefentoets evolutie
deze toets bestaat uit meerkeuze-vragen en open vragen
bij open vragen moet je ook je antwoord uitleggen
als je alle vragen hebt gemaakt moet je niet vergeten op inleveren te klikken
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

oefentoets evolutie
deze toets bestaat uit meerkeuze-vragen en open vragen
bij open vragen moet je ook je antwoord uitleggen
als je alle vragen hebt gemaakt moet je niet vergeten op inleveren te klikken

Slide 1 - Slide

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA.

A
ja
B
nee

Slide 2 - Quiz

Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.


A
ja
B
nee

Slide 3 - Quiz

In de kern van een lichaamscel van een mens zitten 46 chromosomen.

A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

De eerste levensvormen leefden op het land.

A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.

A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen. Deze cel is een lichaamscel.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Een labradorhond en een herdershond behoren tot dezelfde
soort.
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie.
De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.

Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?
A
8
B
16
C
32
D
64

Slide 9 - Quiz

Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep?
(klik op afbeelding voor groter versie)
A
Ongeveer 25 miljoen jaar geleden.
B
Ongeveer 35 miljoen jaar geleden.
C
Ongeveer 37 miljoen jaar geleden.
D
Ongeveer 43 miljoen jaar geleden.

Slide 10 - Quiz

Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant?

(klik op afbeelding voor groter versie)
A
Aan de apen van de nieuwe wereld.
B
Aan de apen van de oude wereld.
C
Aan de chimpansees.
D
Aan de gibbons.

Slide 11 - Quiz

Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?

A
op het moment van de vorming van de eicel
B
op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht
C
op het moment van de bevruchting van de eicel
D
op het moment van de geboorte van de baby

Slide 12 - Quiz

Wat is evolutie?

A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 13 - Quiz

Bij mensen zitten in iedere celkern 46 chromosomen.
Een ouderpaar heeft twee dochters. De dochters berekenen hoeveel van hun chromosomen, in theorie, precies hetzelfde kunnen zijn.

Hoeveel chromosomen kunnen er maximaal hetzelfde zijn bij de twee dochters?

A
22
B
23
C
45
D
46

Slide 14 - Quiz

Er is een gen voor oorlelletjes die vastzitten aan het hoofd en een gen voor oorlelletjes die loshangen.
Een man heeft loshangende oorlelletjes en heeft voor deze eigenschap twee ongelijke genen.
twee cellen van deze man zijn:

1: een cel in een oorlelletje
2: een zaadcel

In welke van deze cellen is in de celkern ZEKER het gen voor vastzittende oorlelletjes aanwezig?

A
Alleen in cel 1
B
Alleen in cel 2
C
D
in de cellen 1 en 2

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide


Lees de volgende tekst en bekijk afbeelding 5. 
Deze tekst en afbeelding 5 horen bij vraag 25 en 26.

Fossiele vis op het land
In 2006 ontdekten wetenschappers in Canada fossielen van krokodilachtige vissen. 
De fossielen laten zien hoe vissen ongeveer 380 miljoen jaar geleden
 als viervoeter uit het water zijn gekropen. 
Het fossiele dier wordt Tiktaalik roseae (grote ondiepwatervis) genoemd en
 is bijzonder, omdat het dier als mengeling van vis en viervoeter een gat in de bestaande evolutionaire stamboom opvult. 
Het fossiel heeft als vissenkenmerken de primitieve kaak, de ruitvormige
schubben en de vinnen. 
Kenmerkend voor een viervoeter zijn de beweegbare nek en de stevige ribbenkast.

Tiktaalik

Slide 17 - Slide

dd
Afb. 4 Tiktaalik
Afb. 5 Geologische tijdperken en de ontwikkeling van gewervelden(klik op afbeelding voor grote versie).

Slide 18 - Slide

Vraag 25
Van welke twee opeenvolgende diergroepen van de gewervelden is de Tiktaalik een tussenvorm?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Op twee eilanden in de Stille Oceaan komen vinken(afb. 6) voor die sterk op elkaar lijken. Alleen de bouw van de snavel verschilt, doordat die is aangepast aan het beschikbare voedsel.
 Een bioloog stelt vast dat de vinken op het ene eiland tot een andere soort behoren dan de vinken op het andere eiland. Hij veronderstelt dat deze twee vinkensoorten zijn ontstaan uit een groep van één soort voorouders die van het vasteland waren overgevlogen.
 

Afb. 6 Twee vinken

Slide 21 - Slide

Hieronder staan twee gebeurtenissen die hebben kunnen bijdragen aan het ontstaan van deze soorten Vinken
1. De groep voorouders heeft zich gesplitst: het ene deel vestigde zich op het ene eiland, het andere deel op het andere eiland.
2. Op een bepaald moment zijn er geen vogels meer van het ene naar het andere eiland gevlogen.
Is gebeurtenis 1 noodzakelijk voor het ontstaan van de twee soorten?
En gebeurtenis 2? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

In het begin van de vorige eeuw werd in een kleilaag in het Limburgse Tegelen een aantal mooie fossielen ontdekt. Er werden onder andere fossiele apen gevonden. De onderzoeker wilde weten hoe oud de kleilaag was. Daarom vergeleek hij de laag uit Tegelen met twee lagen met fossielen uit Duitsland.

Vergelijk de vindplaatsen I en II.
Wat is de juiste volgorde van de fossielen a, f en 6 van oud naar jong?
A
a-f-6
B
a-6-f
C
f-a-6
D
f-6-a

Slide 24 - Quiz

Kijk naar vindplaatsen II en III. Welke aardlaag is het oudst?

Slide 25 - Open question

Kijk naar vindplaatsen II en III.
Aardlagen c en s zijn even oud.

Welke aardlagen zijn het jongst?

A
b en q
B
a en p
C
e en u
D
d en t

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Wat hebben de vondsten van fossielen bijgedragen aan de ontwikkeling van de evolutietheorie?
A
Ze laten zien dat het heel lang duurt voordat soorten veranderen.
B
Ze laten zien dat soorten aan elkaar verwant zijn.
C
Ze laten zien dat soorten na verloop van tijd kunnen uitsterven.
D
Ze laten zien dat soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen.

Slide 28 - Quiz

In de Tweede Wereldoorlog aten mensen tulpenbollen (zie afbeelding 8). Tulpenbollen bestaan uit een bolschijf met knoppen en rokken. Ze bevatten reservevoedsel.

A
In de bolschijf.
B
In de knoppen.
C
In de rokken.

Slide 29 - Quiz

In afbeelding 9 is een krokusknol met enkele scheuten getekend. De scheuten kunnen van de knol worden gehaald en verder groeien als afzonderlijke planten.

Is dit een voorbeeld van geslachtelijke voortplanting of van ongeslachtelijke voortplanting? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open question

Na het stekken blijkt dat de nieuw ontstane planten verschillende fenotypen hebben. Hoe kan dat?

Slide 31 - Open question

einde
vergeet niet om op inleveren te drukken
en ga even in stilte iets voor jezelf doen

Slide 32 - Slide