Nederlands Hoofdstuk 4 Lezen

1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning
Hoofdstuk 4 - Lezen

  • Leerdoel(en)
  • Verbanden en signaalwoorden
  • Aan de slag
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Leerdoel(en)
Je leert:
  • over verbanden en signaalwoorden
  • verbanden en signaalwoorden herkennen in een zin

Slide 3 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
H3: Opsomming en tegenstelling
  • Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, ei en bakpoeder.
  • De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel hard.

H4: Voorbeeld  en oorzaak-gevolg

Slide 4 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
H4: Voorbeeld  en oorzaak-gevolg
Voorbeeld
  • bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, onder andere, neem nou
  • Sommige mensen houden juist van actieve vakanties. Zo gaan steeds meer mensen fietsen, wintersporten, of berg beklimmen
Oorzaak - gevolg
  • daardoor, doordat, waardoor, ten gevolge van
  • Doordat de brug open was, kwam Elke te laat op haar werk.

Slide 5 - Slide

Aan de slag
Basis: bladzijde 120 t/m 127 - opdracht 1 t/m 6
Kader: bladzijde 84 t/m 89 - opdracht 1 t/m 5




Klaar? Laat je werk zien aan de docent en kijk het zelfstandig na.

Slide 6 - Slide

Afsluiting

Slide 7 - Slide

Welk verband zie je hier?
Mark houdt van appels, peren en sinaasappels.

A
Voorbeeld
B
Oorzaak - gevolg
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Welk verband zie je hier?
Het is vanavond koopavond, daardoor kan het drukker zijn op de weg.

A
Voorbeeld
B
Oorzaak - gevolg
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord zie je hier?
Sietske heeft haar huiswerk gemaakt, maar ze is het vergeten.
A
Sietske
B
heeft
C
gemaakt
D
maar

Slide 10 - Quiz

Welk signaalwoord zie je hier?
Inge houdt van verschillende talen, zoals Grieks.
A
houdt
B
Inge
C
zoals
D
verschillende

Slide 11 - Quiz