1. Basiswerkwoorden avoir, être en aller

1. basisvaardigheden
Deze les gaat over:
  • de basiswerkwoorden: avoir, être en aller
  • wel of geen -e bij je (ik)
  • de ontkenning

De volgende vragen zijn bedoeld om je voorkennis op te halen. Hierna volgt theorie met aansluitend oefeningen.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1. basisvaardigheden
Deze les gaat over:
  • de basiswerkwoorden: avoir, être en aller
  • wel of geen -e bij je (ik)
  • de ontkenning

De volgende vragen zijn bedoeld om je voorkennis op te halen. Hierna volgt theorie met aansluitend oefeningen.

Slide 1 - Slide

Weet je het nog?

Slide 2 - Slide

Pak je schrift. Vervoeg het hele WW van ALLER. Ook de betekenis.
timer
3:00
Welke vormen van de werkwoorden ALLER, ÊTRE, AVOIR
kun je zo uit je hoofd IN JE SCHRIFT noteren?

Slide 3 - Mind map

être
avoir
je suis 
tu as
ik heb
zij hebben
wij zijn
vous êtes
vous avez
zij is
jullie hebben
ils sont
tu es
j'ai
ils ont
nous sommes
jij bent
nous avons
zij zijn 
jij hebt
jullie zijn
elles ont

Slide 4 - Drag question

Hoe maak je een ontkenning?
A
Euhm?
B
'Ne' voor de pv en 'pas' erachter.
C
'Ne' voor de pv .
D
Je schrijft 'pas' op en klaar.

Slide 5 - Quiz

avoir, être en aller
Weet je het nog? Het gebruik van avoir, être en aller:
  • Bij de passé composé (voltooid deelwoord) gebruik je meestal avoir en soms être.
  • Bij de futur proche (toekomst) gebruik je aller.
  • Als je in het Frans je leeftijd wil zeggen, dan gebruik je avoir en niet être.



Slide 6 - Slide

Avoir (hebben)
j'ai
Ik heb
tu as
jij hebt
il/ elle a
hij/ zij heeft
on a
men heeft/ wij hebben
nous avons
wij hebben
vous avez
u hebt/ jullie hebben
ils/ elles ont
zij hebben

Slide 7 - Slide

Etre (zijn)
je suis
Ik ben
tu es
jij bent
il/ elle est
hij/ zij is
on est
men is/ wij zijn
nous sommes
wij zijn
vous êtes
u bent/ jullie zijn
ils/ elles sont
zij zijn

Slide 8 - Slide

Aller (gaan)
je vais
Ik ga
tu vas
jij gaat
il/ elle va
hij/ zij heeft
on va
men heeft/ wij hebben
nous allons
wij hebben
vous allez
u hebt/ jullie hebben
ils/ elles vont
zij hebben

Slide 9 - Slide

Wel of geen -e bij je
Als de volgende letter een klinker of een h is, dan valt de -e van je weg: j’ai.
In plaats van de -e schrijf je dan een apostrof ‘ achter j.

Als de volgende letter een (andere) medeklinker is, dan houdt je de -e: je suis / je vais

Slide 10 - Slide

Ontkenning
Een ontkenning bestaat in het Frans uit twee woorden: ne en een ander woord.
Ne zet je voor de persoonsvorm, het andere woord komt erachter.
Net als bij je / j’ verandert ook ne in n’ voor een klinker of een h.

Voorbeeld:
Tu vas en Espagne?
Non, je ne vais pas en Espagne.

Vous allez en Espagne?
Non, nous n’allons pas en Espagne.




Slide 11 - Slide

Leer de volgende ontkenningen uit je hoofd:
ne … pas
niet
ne … pas encore
nog niet
ne … plus
niet meer
ne … jamais
nooit
ne … aucun
geen
ne … rien
niets
ne … personne
niemand
Let op!
ne … que
slechts, alleen maar
ne … guère
amper, nauwelijks

Slide 12 - Slide

Oefeningen
Nu volgen de opdrachten.

Slide 13 - Slide

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 14 - Drag question

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 15 - Drag question

Tekst
avons
êtes
est
sommes
ai
suis
avez
ai
as
a

Slide 16 - Drag question

1. Ajourd’hui, nous ___________  en France.
2. George, il _______________en école?
3. On ________________d’accord.
4. Ils ______________journalistes?
5. Je _____________Marcel, et toi? Qui _______________-tu?
6. Vous ____________d’où, madame?
7. Elles ________________aux Pays-Bas.
8. Vous ________________chez vos parents?
9. Tu ________________français?
10. Nous _______________ étudiants.
ekst
Opdracht 2
est
sommes
sont
êtes
es
suis
es
sont
êtes
sommes
est

Slide 17 - Drag question

Opdracht 3.

3. Herschrijf de zinnen en maak telkens gebruik van een uitdrukking met être.

Tekst

Slide 18 - Open question

Combineer de juiste ontkenningen  
(sleep blauw over rood)
nog niet
nooit
niemand
niets
niet meer
Tu ne m'écoutes jamais.
Si je n'ai rien d'autre.
Tu n'es pas encore là?
Il ne va plus venir.
Personne n'est venu

Slide 19 - Drag question

Sleep de juiste vertalingen van de ontkenningen naar elkaar toe. 
niet/geen
nooit
niet meer
nog niet
niets
ne ... rien
ne ... pas encore
ne ... pas
ne ... jamais
ne ... plus

Slide 20 - Drag question

Nooit

Niets

Niet meer

Niet/geen
Andere ontkenningen.
ne...pas
ne...jamais
ne....plus
ne....rien

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Link

Slide 23 - Drag question


Slide 24 - Open question