Duzen en/of Siezen
1 / 21
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Geef in eigen woorden weer wanneer je 'du' en 'Sie' gebruikt!
Slide 2 - Mind map
Vertaal het woord "jij"
A
du
B
Sie
C
er
D
es
Slide 3 - Quiz
Wat is het woord "u" in het Duits?
A
sie
B
Sie
C
es
D
du
Slide 4 - Quiz
Wat zeg je tegen je vader?
A
du
B
Sie
Slide 5 - Quiz
Wat zeg je tegen je leraar?
A
du
B
Sie
Slide 6 - Quiz
Wat zeg je tegen je oma?
A
du
B
Sie
Slide 7 - Quiz
Wat zeg je tegen je collega?
A
du
B
Sie
Slide 8 - Quiz
Wat zeg je tegen de beste vriend van je broer (14 jaar)?
A
du
B
Sie
Slide 9 - Quiz
Super, ich danke ___________
(Kunde gegen Verkäufer)
(Kunde gegen Verkäufer)
A
dir
B
Ihnen
Slide 10 - Quiz
Ja, das finde ich eine gute Idee von _________. (Freund gegen Freund)
A
dir
B
Ihnen
Slide 11 - Quiz
Guten Tag. Kann ich __________ helfen?
( Verkäufer gegen Kunde)
( Verkäufer gegen Kunde)
A
dir
B
Ihnen
Slide 12 - Quiz
Guten Tag, ________________
(Mitarbeiter gegen Chef)
(Mitarbeiter gegen Chef)
A
Thomas
B
Herr Müller
Slide 13 - Quiz
Ja, ich habe noch viel zu tun. ___________ mir helfen beim aufhängen der Blusen.
A
Kannst du
B
Können Sie
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Video
Tegen familieleden ongeacht hoe oud zeg je...
A
du
B
Sie
Slide 16 - Quiz
Tegen goede vrienden zeg je...
A
du
B
Sie
Slide 17 - Quiz
Tegen je baas zeg je...
A
du
B
Sie
Slide 18 - Quiz
Tegen god zeg je....
A
Du
B
Sie
Slide 19 - Quiz
Tegen kinderen tot ongeveer 16 jaar zeg je...
A
du
B
Sie
Slide 20 - Quiz
Tegen je collega's zeg je...
A
du
B
Sie
