Les 19-11-2021

Economie 
19-11-2021
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Economie 
19-11-2021

Slide 1 - Slide

In deze les 
- Nakijken 
- herhalen stof
- plusopdrachten maken 

Slide 2 - Slide

Vraag 17
Een consumentenorganisatie heeft tablets getest. Daarbij is gelet op de prijs en kwaliteit van de verschillende merken. Hoe heet zo een onderzoek

Slide 3 - Open question

Vraag 18
a Merk A (testoordeel 8,4)

b Merk B: is duurder dan A, maar de kwaliteit is minder.
  Merk D: is iets goedkoper dan C, maar de kwaliteit is veel minder.

c Merk C: want voor iets minder kwaliteit betaal je veel minder.

Slide 4 - Slide

Vraag 19
In de wet staat dat een product 'deugdelijk' moet zijn. Is een dvd waarvan de ondertiteling steeds uitvalt deugdelijk?
A
Ja, want hij doet het niet goed
B
Ja, want het product deugt niet.
C
Nee, want dat gebeurt vaak bij dvd's
D
Nee, want het product is niet in orde.

Slide 5 - Quiz

Vraag 20
De warenwet beschermt tegen.
A
Producten die slecht voor je gezondheid zijn
B
producten met een slechte prijs-kwaliteitverhouding
C
producten waar je geen garantie op hebt
D
ondeugdelijke producten

Slide 6 - Quiz

Vraag 21
Nee, want door het gebruik is het normaal dat de inkt opraakt.

Slide 7 - Slide

Vraag 22
                 A Loon - 2 werken voor een baas
 
B Uitkering - 3 overheid
 
C Winst - 1 eigen bedrijf

Slide 8 - Slide

Vraag 23
Wat kunnen redenen zijn voor het krijgen van een uitkering.
A
Door gezondheidsproblemen ben je niet instaat om te werken
B
Je raakt je baan kwijt doordat het bedrijf waar je werkt niet genoeg verkoopt.
C
Je stopt met werken omdat je een partner hebt die genoeg verdient
D
Omdat je je werk niet meer leuk vindt, heb je je baan opgezegd.

Slide 9 - Quiz

Vraag 24
a € 364 × 12 ÷ 52 = € 84
 
b € 90 × 52 ÷ 12 = € 390
 
c € 364 ‒ € 390 = ‒ € 26  tekort

Slide 10 - Slide

Vraag 25
a € 653 (huur) + € 368 (verzekeringen) + € 81,50 (abonnementen) + € 121 (gas, water en elektra) = € 1.223,50
 
b € 415 (boodschappen) + € 50 (cadeautjes) = € 465

 c Bijvoorbeeld: kleding, vakantie, nieuwe tv, reparatie wasmachine.

Slide 11 - Slide

Vraag 26
€ 455 ÷ 7 = € 65

Slide 12 - Slide

Kopen van goederen of diensten noem je...
A
Produceren
B
Behoeften
C
Consumeren
D
Zelfvoorziening

Slide 13 - Quiz

4: Wat is zelfvoorziening?
Zelfvoorziening is goederen en diensten
A
laten maken door bedrijven
B
laten maken door de overheid
C
die je voor je zelf maakt
D
laten maken door bedrijven en de overheid

Slide 14 - Quiz

Op het voorblad staat geldbedragen afronden op 2 decimalen.
Een goed voorbeeld is:
A
€4,25
B
4,35
C
€4,3
D
€4,-

Slide 15 - Quiz

Waar of niet waar?
Verbruiksgoederen: Een zak chips en een fles cola
Gebruiksgoederen: Een auto en een laptop
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

WAT IS EEN BUDGET?
A
geld wat je te besteden hebt
B
dat zijn onkosten
C
dat is een begroting
D
geld voor oliebollen

Slide 17 - Quiz

Bij noodzakelijke goederen en diensten gaat het om
A
basisbehoeften
B
middelen
C
overige behoeften
D
prioriteiten

Slide 18 - Quiz

Rond de volgende geldbedragen af
op centen nauwkeurig:
€ 1,9382
A
€ 1,93
B
€ 1,94
C
€ 1,95
D
€ 1,90

Slide 19 - Quiz

Wat ga je doen?
Wat ga je doen?
Maken deze les 1 t/m 11 plusopdrachten bladzijde 32                    (25 min zelfstandig)
Klaar?
Maken 12 t/m 21 van de plusopdrachten 
Vragen?
Steek je vinger op 

Slide 20 - Slide

Afsluiten 
Huiswerk
Maken plusopdrachten

Slide 21 - Slide