This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
ga lekker zitten en pak je spullen!
Slide 1 - Slide
Lesplanning
Herhaling tekstverbanden
Uitleg: 'lezen' H2
Oefening klassikaal
Aan de slag
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Na de lessenserie kun je:
- concluderend, redengevend, oorzakelijk en vergelijkend verband herkennen
- de bijbehorende signaalwoorden herkennen
Slide 3 - Slide
Wat is een tekstverband?
Slide 4 - Mind map
Welke tekstverbanden ken je nog uit klas 1?
Slide 5 - Open question
Wat is geen tegenstellend tekstverband?
A
maar
B
ook
C
echter
D
daarentegen
Slide 6 - Quiz
Welke van de onderstaande teksten heeft een tegenstellend tekstverband?
A
Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
B
We hebben Dylan gekozen vanwege zijn creativiteit. Daarnaast heeft hij veel ervaring.
C
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie
vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
D
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
Slide 7 - Quiz
Om welk tekstverband gaat het?
A
chronologisch
B
tegenstellend
C
toelichtend
D
opsommend
Slide 8 - Quiz
Tekstverbanden
Naast een chronologisch, opsommend, toelichtend en tegenstellend tekstverband, onderscheiden we ook de volgende tekstverbanden:
- concluderend tekstverband
- redengevend tekstverband
- oorzakelijk tekstverband
- vergelijkend tekstverband
Slide 9 - Slide
concluderend verband
Slide 10 - Mind map
concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven.
Bijbehorende signaalwoorden:
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook
Slide 11 - Slide
redengevend verband
Slide 12 - Mind map
Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze om iets wel of niet te doen.
Bijbehorende signaalwoorden:
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege
'Ik ga snel naar huis, want ik moet vanmiddag nog sporten'
Slide 13 - Slide
oorzakelijk verband
Slide 14 - Mind map
Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt. Je hebt hier zelf geen invloed op.
Bijbehorende signaalwoorden:
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te
'De leerlingen werden nat, doordat het plots hard ging regenen'
Slide 15 - Slide
Welk verband vind je in de volgende zin?
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
geen verband
Slide 16 - Quiz
Welk verband vind je in de volgende zin?
Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
geen verband
Slide 17 - Quiz
Welk verband vind je in de volgende zin?
Dit jaar wil ik op vakantie naar Argentinië, dus moet ik nog even flink sparen.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend
Slide 18 - Quiz
Noteer het signaalwoord en het verband:
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
Slide 19 - Open question
Noteer het signaalwoord en het verband:
Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.
Slide 20 - Open question
Noteer het signaalwoord en het verband:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
Slide 21 - Open question
Opdrachten Lezen H2:
Maak de startopdracht en opdracht 1, blz 44+45 Nieuw Nederlands (=HW)