This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Inhoud
Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Argumentatiestructuren
Argumentatieschema's
Drogredenen
Aanvaardbaarheid van argumentatie
Slide 1 - Slide
Argumenten (feitelijk of waarderend), tegenargumenten en weerleggingen
Slide 2 - Slide
Is het argument feitelijk of waarderend?
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.
A
feitelijk
B
waarderend
Slide 3 - Quiz
Is het argument feitelijk of waarderend?
De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen.
A
feitelijk
B
waarderend
Slide 4 - Quiz
Argument
Standpunt
Tegenargument
Weerlegging
Er moet meer geïnvesteerd worden in windenergie
Windenergie is schoon
Windmolens vervuilen het landschap
Plaats de windmolens op zee
Slide 5 - Drag question
Argumentatiestructuren
Slide 6 - Slide
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie
Slide 7 - Quiz
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 8 - Quiz
Hoe heet deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie met onafhankelijk argument
D
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijk argument.
Slide 9 - Quiz
Argumentatieschema's
Slide 10 - Slide
Het geheel van argumenten en standpunt wordt een argumentatie genoemd. De aard van het verband tussen argument(en) en standpunt noemen we argumentatieschema.
Slide 11 - Slide
Zijn cavia’s zijn erg ziek. Daardoor is voor hem op dit moment zijn examen minder van belang. Argumentatie op basis van:
A
Kenmerk of eigenschap
B
Oorzaak-gevolg
C
Vergelijking
D
Voorbeelden
Slide 12 - Quiz
'Sporten is goed, want daarmee verbeter je je conditie.' Argumentatieschema:
A
oorzaak-gevolg
B
kenmerk of eigenschap
C
Voordelen
D
autoriteit
Slide 13 - Quiz
'Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is een vegetariër.' Welk argumentatieschema herken je?
A
Voorbeelden
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Oorzaak-gevolg
Slide 14 - Quiz
Welk argumentatieschema wordt hier gebruikt?
Het wordt warmer op aarde en dat komt door het Broeikaseffect.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
C
argumentatie op basis van een kenmerk
D
argumentatie op basis van voor- en nadelen
Slide 15 - Quiz
Drogredenen
Slide 16 - Slide
Welke drogreden? "Ik ben directeur omdat ik het hier voor het zeggen heb!"
A
ontduiken van de bewijslast
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
onjuist beroep op autoriteit
Slide 17 - Quiz
'Het is toch duidelijk dat dit de lekkerste appels zijn.' Drogreden:
A
overdrijven voor- of nadelen
B
cirkelredenering
C
ontduiken bewijslast
D
bespelen van het publiek
Slide 18 - Quiz
Welke zin bevat een drogreden
A
Spanjaarden zijn veel gelukkiger want daar schijnt altijd de zon.
B
Wij gaan naar Spanje omdat het daar mooi weer is.
Slide 19 - Quiz
Welke drogreden?
A
Verkeerde autoriteit
B
Onjuist beroep kenmerk/eigenschap
C
Verkeerde vergelijking
D
Onjuist beroep voor- en nadelen
Slide 20 - Quiz
Welke zin bevat een drogreden
A
Hij haalt vast een 9 want hij heeft goed geleerd.
B
Alcohol is gezond. Mijn oma werd 90 en dronk elke dag een glas wijn.