Havo Leesvaardigheid hoofdstuk 3 les 1

Programma
Lezen hoofdstuk 3, blz. 74
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programma
Lezen hoofdstuk 3, blz. 74

Slide 1 - Slide

Lezen H3
Argumentatie (1)

Slide 2 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.

Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?


Slide 3 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke (objectieve) argumenten; 
  • waarderende (subjectieve) argumenten.

Slide 4 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Feitelijke argumenten:
  • deze argumenten kun je controleren; 
  • deze argumenten zijn waar of niet waar. 

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 5 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Waarderende argumenten: 
  • deze argumenten kun je niet controleren;
  • over deze argumenten kun je van mening verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 6 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke argumenten; 
  • waarderende argumenten.

Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 7 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
  • enkelvoudige argumentatie;
  • nevenschikkende argumentatie;
  • onderschikkende argumentatie;
  • onder- en nevenschikkende argumentatie.

Slide 8 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening (standpunt) met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Nevenschikkende argumentatie:
een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                      argument 1 ↔ argument 2
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Hij is immers veruit de beste in de debatten.
Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen weer gaat winnen.
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 15 - Drag question

Je kunt er beter niet aan deelnemen.
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. 
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 16 - Drag question

nevenschikkende argumentatie
onderschikkende argumentatie

Slide 17 - Drag question

Stelling: De Paarse Vrijdagkrant is een leuke krant
Want de artikelen spreken me aan.
Er worden meer dan 30.000 exemplaren gedrukt.
Waarderend argument
Feitelijk argument

Slide 18 - Drag question

 Basisschema's
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 19 - Drag question

dus lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.
Je loopt met een scooter een grotere kans op een ernstig ongeluk dan op een fiets
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 20 - Drag question

Standpunt: Leiden is een prima stad om een excursie voor CKV te organiseren.
In Leiden kan je zeer diverse musea en galeries bezoeken. 
Leiden heeft een interessante binnenstad.
Waarderend argument
Feitelijk argument

Slide 21 - Drag question

Argumentatie deel 2
- tegenargumenten en weerlegging

Slide 22 - Slide

Tegenargumenten
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt, je maakt dat standpunt minder aanvaardbaar

Voorbeeld: 
De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument).
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument). 

Slide 23 - Slide

Weerleggingen
In een weerlegging toon je aan dat de argumenten van de tegenstanders niet kloppen.

Voorbeelden: 
1. Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).
2. Amsterdam is de mooiste stad van Nederland (standpunt). Dat komt door de grachten (argument). Het is daardoor wel druk met toeristen (tegenargument). Dit levert echter wel geld op voor de ondernemers aan die grachten (weerlegging).


Slide 24 - Slide

Tegenargumenten en weerleggingen
Soms kan een schrijver er ook voor kiezen zelf een tegenargument in zijn tekst te zetten, om vervolgens dit tegenargument te weerleggen.
Waarom zou hij dit doen?

Slide 25 - Slide

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 26 - Quiz

Een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp
Die onderbouwen het standpunt. Het is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening.
Het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt ondersteunt of ontkracht.
Argumenten tegen het standpunt, het ontkracht je standpunt.
Een tegenargument ontkrachten. Zo maai je het gras voor de voeten van de tegenstanders weg.
Standpunt/stelling
Argumenten
Argumentatie
Tegenargument
Weerlegging

Slide 27 - Drag question

Argument
Standpunt
Tegenargument
Weerlegging
Er moet meer geïnvesteerd worden in windenergie
Windenergie is schoon
Windmolens vervuilen het landschap
Plaats de windmolens op zee

Slide 28 - Drag question

tegenargument
weerlegging
Er zijn tegenwoordig veel meer buizerds dan een jaar of tien terug
 Zonder insecticidengebruik kunnen er misoogsten voorkomen.

Er zijn weer dode buizerds gevonden. Er moeten echt minder insecticiden gebruikt worden.

Slide 29 - Drag question

tegenargument
weerlegging
Door een hond uit het asiel te halen, geef je hem een kans op een beter leven.
Asielhonden zijn soms vals en agressief. Het is dus verstandiger je hond niet uit het asiel te halen.

Slide 30 - Drag question

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 



Verder met opdracht 1 en 2 van bladzijde 79, 80

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten. Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie en als je je camera aan hebt, let je beter op. Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten.
Als je je camera aan hebt, let je beter op.
Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie.

Slide 33 - Drag question

Argumentatie = 
Argumentatieschema = 
het geheel van argumenten en standpunt
het verband tussen argumenten en standpunt

Slide 34 - Drag question

Vul het argumentatieschema op de juiste manier in.
Het idee om vossen terug te laten keren in de weilanden is onzin.
Vossen zijn helemaal nooit weggeweest (maar de vossenstand wordt op peil gehouden door goed wildbeheer).
Vossen moet je niet willen in een vogelrijke polder.
Vossen zullen vooral weidevogels en hun jonkies te grazen nemen.

Slide 35 - Drag question

Enkelvoudige argumentatie
 Nevenschikkende argumentatie
Meervoudige onderschikkende argumentatieschema
Enkelvoudige onderschikkende argumentatieschema

Slide 36 - Drag question

2 argumentatieschema's:
onderschikkende argumentatie
nevenschikkende argumentatie

Slide 37 - Drag question

De tijd na je eindexamen is het mooist, want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren: op kamers wonen, de opleiding van je dromen volgen en veel nieuwe mensen ontmoeten.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
veel nieuwe mensen ontmoeten.
De tijd na je eindexamen is het mooist,
op kamers wonen,
de opleiding van je dromen volgen
want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren:

Slide 38 - Drag question

Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit. Je bent meer ontspannen en met je ogen dicht kun je beter luisteren, want je wordt nergens door afgeleid.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Met je ogen dicht kun je beter luisteren.
Je bent meer ontspannen.
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit.
Je wordt nergens door afgeleid.

Slide 39 - Drag question