Les 7 Jong en oud

Welkom
Les 7 jong en oud
Hoofdstuk 9 + herhaling 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom
Les 7 jong en oud
Hoofdstuk 9 + herhaling 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 
Aan het einde van de les kan je:
  • Uitleggen hoe de overheid inkomens herverdeeld en wat inkomensherverdeling is. 
  • Benoemen welke overdrachten er naast inkomen en vermogen nog meer zijn. 
  • Uitleggen wat het draagkrachtbeginsel is. 

Slide 2 - Slide

De overheid
Taken overheid:
  1. collectieve goederen (defensie, dijken)
  2. quasi collectieve goederen (ziekenhuizen, scholen)
  3. inkomensoverdrachten (uitkeringen, toeslagen, etc)

1 en 2: overheidsbestedingen (O)
3. inkomensoverdrachten
1, 2 en 3: overheidsuitgaven

Slide 3 - Slide

Ruilen over de tijd 
Synoniem voor intertemporele ruil.

Lenen (je haalt consumptie naar voren)
Sparen (je stelt consumptie uit)
Rente = de prijs van tijd

Slide 4 - Slide

RUILEN OVER DE TIJD (intertemporele ruil)

Slide 5 - Slide

RUILEN OVER DE TIJD (intertemporele ruil)

Slide 6 - Slide

Intergenerationele ruil

Slide 7 - Slide

Ruilen tussen generaties
  • Positief: 
  • kennis wordt doorgegeven aan volgende generaties. 

  • Negatief: 
  • milieuproblemen en klimaatproblemen worden ook doorgegeven aan volgende generaties. 


Slide 8 - Slide

Overdracht van inkomen: betalen of ontvangen van de overheid

  • Jongeren ontvangen zorg en onderwijs. Ze betalen geen belasting: ze zijn netto ontvangers van overdrachten.
  • Ouderen ontvangen AOW en zorg. Ze betalen wel belasting, maar ontvangen meer: ze zijn ook netto ontvangers. 
  • Werkenden betalen premies en belasting. Ze ontvangen ook overdrachten van de overheid, maar ze betalen meer: ze zijn netto betalers. 

Slide 9 - Slide

Uitgangspunten verzorgingsstaat Nederland
  • draagkrachtbeginsel (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten)
  • solidariteitsbeginsel (groepsbelang boven individueel belang; zorg voor kwetsbaren in de samenleving)
  • profijtbeginsel (wanneer je ergens gebruik van maakt, moet je ervoor betalen)

Slide 10 - Slide

Profijtbeginsel/draagkrachtbeginsel
Draagkracht: De sterkste schouders
dragen de zwaarste lasten 
(vb inkomstenbelasting)

Profijtbeginsel: De gebruiker betaalt. 
(vb: Hondenbelasting, parkeerheffing)

Slide 11 - Slide

Verzorgingsstaat?
  • overheid zorgt voor sociale zekerheid; uitkeringen, bijstand 
  •  overheid regelt dit door in te grijpen in inkomensverdeling; afdracht sociale premies is bij wet geregeld
  • overheid bemoeit zich met onderwijs, zorg, arbeidsomstandigheden; alles in de wet vastgelegd 
  • solidariteit (tussen arm en rijk, jong en oud, ziek en gezond) is bij wet geregeld

Slide 12 - Slide

quiz vragen over jong en oud

Slide 13 - Slide

Wanneer het lidmaatschap van een vakbond verplicht zou zijn...

I kunnen vakbondsleden niet meer voorgetrokken worden tegenover niet-vakbondsleden.

II zijn er in ieder geval geen free riders meer.
A
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
B
Beide bewerkingen onjuist
C
Beide bewerking juist
D
Bewering I is onjuist, bewering II is juist

Slide 14 - Quiz

Dominante strategie voor Mulder

A
Geen uitverkoop
B
Wel uitverkoop

Slide 15 - Quiz

Ze staan dus voor de keuze: wel of niet voorbereiden. Zie bron.
Brian en Luuk maken een bindende afspraak, in welke cel komen we terecht?



cijfers = uren
A
Linksboven
B
Linksonder
C
Rechtsboven
D
Rechtsonder

Slide 16 - Quiz

I De hoogte van de kinderbijslag in Nederland is inkomensafhankelijk
II Kinderbijslag is een stroomgrootheid
A
Stelling I juist, Stelling II onjuist
B
Beide stellingen zijn onjuist
C
Stelling I is onjuist, Stelling II juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 17 - Quiz

"Veel heffingskortingen zijn inkomensafhankelijk" Bij welk beginsel hoort dit?
A
Draagkrachtbeginsel
B
Profijtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel
D
Overheidsbeginsel

Slide 18 - Quiz

Consumeren is …
A
Een bedrag opzijleggen voor een latere grote aankoop
B
Iets maken waarmee je in je eigen behoefte kan voorzien
C
het kopen van goederen of diensten
D
Invloed uitoefen op andere mensen om iets te kopen

Slide 19 - Quiz

De hoogte van de kinderbijslag is inkomensafhankelijk. (H2)
Progressief belastingstelsel met een heffingskorting?
A
Land A
B
Land B
C
Land C
D
Land D

Slide 20 - Quiz

Welke is GEEN voorbeeld van een aftrekpost?
A
hypotheekrente
B
studiekosten
C
benzinekosten
D
pensioenpremies

Slide 21 - Quiz

Door de aftrekposten
A
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je meer belasting betaalt
B
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je minder belasting betaalt
C
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je meer belasting betaalt
D
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je minder belasting betaalt

Slide 22 - Quiz

Aftrekposten werken ........... voor de inkomensverdeling.
A
nivellerend
B
denivellerend

Slide 23 - Quiz

Wat is waar over het belastbaar inkomen?
A
Het belastbaar inkomen is hetzelfde als het netto-inkomen
B
Door aftrekposten wordt het belastbaar inkomen lager dan het bruto-inkomen
C
Belastbaar inkomen = bruto-inkomen – belastingvrije voet
D
Belastbaar inkomen – belasting = netto-inkomen

Slide 24 - Quiz

De algemene heffingskorting wordt verlaagd met €400. Het gevolg is dat:
A
Inkomens worden genivelleerd
B
Inkomens blijven gelijk
C
Inkomens worden gedenivelleerd
D
Inkomens worden eerlijk verdeeld

Slide 25 - Quiz

Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Vul in: HOOG óf LAAG.
De belastingbetaler wil graag een zo ............. mogelijk belastbaar inkomen!
A
HOOG
B
LAAG

Slide 27 - Quiz

Werkt een algemene heffingskorting nivellerend of denivellerend?
A
nivellerend
B
denivellerend

Slide 28 - Quiz

Het belastbaar inkomen is..
A
Het netto inkomen - de aftrekposten
B
Het bruto inkomen + sociale premies
C
Het bruto inkomen - de aftrekposten
D
Het netto inkomen + sociale premies

Slide 29 - Quiz

Mette heeft een belastbaar inkomen van €80.000. Hoeveel € belasting moet zij betalen?
A
€29.880
B
€39.600
C
€31.276
D
€32.867

Slide 30 - Quiz