This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Jou of jouw? U of uw?
"
Slide 1 - Slide
Duid de juiste vorm aan. Is deze boekentas van ... ?
A
jou
B
jouw
Slide 2 - Quiz
Hoe heet ... hond nu ook alweer?
A
jou
B
jouw
Slide 3 - Quiz
Uw auto ziet rood.
A
u
B
uw
Slide 4 - Quiz
.... bent mijn vriend.
A
u
B
uw
Slide 5 - Quiz
Jou en jouw zijn twee woorden die vaak door elkaar worden gebruikt. Het is belangrijk om te weten wanneer je welk woord moet gebruiken om correct te communiceren!
Slide 6 - Slide
PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN
Staan in de plaats van een persoon.
Oma ziet jou heel graag.
De juf geeft u een boek.
BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN
Wijzen op een bezit.
Je gaf jouw oma een dikke knuffel.
In uw huis vindt u alle boeken terug.
Slide 7 - Slide
Schrijf je jou of jouw?
TIP: Vervang door mij of mijn!
Hoor je de N of niet?
Dit boek is van ... . | mij ➜ jou Dit is ... boek. | mijn ➜ jouw
Slide 8 - Slide
Ik heb gisteren papa gezien. (jou/jouw)
Ik denk dat deze jas van is. (jou/jouw)
Proficiat! mag prijs komen afhalen! (u/uw)
Heeft deze formulieren al ingevuld? (u/uw)
jouw
jou
u
uw
u
Slide 9 - Drag question
Bookwidget
Maak de bookwidgetoefeningen die voor jullie klaar staan.